Uitgelicht

Voetenwerk

Daar is ie, de bus van PostNL! De straat voor ons huis is gestript wegens aankomende nieuwe steentjes. We zijn slecht bereikbaar en de postman staat aan de andere kant van het zand. Ik steek over om hem van mijn pakje te verlossen. Postman gromt als ik hem groet: hij heeft een takkenhumeur, vermoedelijk door al de versperringen in onze buurt. Míj steekt hij niet aan, ik verheug me te erg op de inhoud van mijn pakketje. Daarin zit de ultieme oplossing voor mijn rare tenen die zich groot maken na een paar kilometer en zo van elke schoen een voetengevangenis maken. Schoenen en ik zijn altijd een slechte combi geweest. Nooit in mijn leven had ik schoenen waar ik echt lekker op liep. Gedurende mijn middelbare schooltijd liep ik, binnen én buiten, het hele jaar rond, op blote voeten. Op mijn eerste school werden leraren daar zenuwachtig van. De Friese wiskundeleraar verbood het mij zelfs, speciaal voor hem nam ik klompen mee. Mijn voeten hadden in die tijd weliswaar pikzwarte onderkanten, maar waren kerngezond met een boog bol als Brooklyn Bridge.

De ellende begon in mijn studietijd, toen ik uiterlijkheden belangrijk begon te vinden, daarom mijn voeten van hun vrijheid beroofde en blootstelde aan hooggehakte martelwerktuigen. Opeens zagen ze geen daglicht meer, werden de tenen dicht tegen elkaar aangeperst in claustrofobische ruimtes zonder zuurstof. Protesten zoals blaren werden door mij genegeerd (´wie mooi wil zijn moet pijn lijden’). De slechte behandeling heeft zo’n veertig jaar geduurd. Nu wil ik het graag goedmaken, maar dat valt nog niet mee. Vele schoenenwinkels bezocht ik en deed miskoop na miskoop. Schoenen die in de winkel zo lekker zaten dat ik telkenmale dacht dit keer echt het ei te hebben gevonden om vervolgens steeds dezelfde treurige conclusie te moeten trekken.

Thuis heb ik nu een slechte naam (‘Imelda’), onder de kapstok groeit de stapel miskopen als bewijs. Aan al deze ellende komt nu een einde, dankzij de schoenen in deze doos die ik zometeen met trillende vingers ga openen. In deze doos zitten namelijk blote voeten schoenen! Dungezoolde schoenen die je laten voelen of je op blote voeten loopt, waarin alle ruimte is voor kweltenen omdat de schoenen de vorm van natuurlijke voeten hebben. Gemaakt van heerlijk zacht leer, zoals duidelijk te zien op de foto’s van de webwinkel. Ik reken op een herbeleving van de plezierige kanten van mijn middelbare schooltijd zonder dat iemand er aanstoot aan kan nemen. Joehoe, laat het feest beginnen!

Er is een nieuw, roze varkentje in het weilandje bij de kinderboerderij, om op te vreten. De kale schapen krijgen weer wat krulletjes en de koeien hebben het op hun heupen. Dit jaar is het vee uitgebreid met een Lakenveldertje die de rest loopt op te stoken. Ze loeien me na als ik voorbij loop. Ik hoor ze wel, maar doe net of ik ze niet versta. ‘Boeeeeee, waar zijn ze nou, die blote voeten schoenen waar je zo over liep op te scheppen? Boeeeeee!’ Ik wandel stug door op mijn krappe Ecco’s en negeer de tintelingen in mijn tenen. De geitjes beginnen mee te mekkeren, maar ook zij kunnen niet op antwoord rekenen vandaag. Ik moet het eerst nog zelf verwerken.

Op mijn laatste tenen haal ik het bankje voor de molen en laat me vallen. Ik haal een paar keer diep adem en laat dan opnieuw de diepe teleurstelling toe. Met hulp van mijn geestesoog beleef ik het trauma opnieuw: hoe ik de doos open en hoe de schoenen van tuigleer blikken te zijn, hoe ik er niet inom, ook niet met een lepel, hoe levensgezel er aan te pas moet komen en hoe het lopen, als ze eindelijk onder mijn voeten zitten, meteen al tegenvalt.

Ik open mijn ogen en schop mijn sandalen uit. Ik til mijn benen op en laat mijn blote zolen zien aan de dieren van de kinderboerderij. ‘Ik draag dezelfde schoenen als jullie, zien jullie wel?’ Ze vinden het machtig mooi. Ik ook.

Valencia(4)

‘Snel, je zus slaapt nog’, zeg ik tegen B, ‘laten we het OV spel spelen!’

Dochter J verslaat mij alle keren met zoveel  overmacht dat ik het niet meer met haar wil OV’en. Kinderachtig, ik weet het, maar daar ben ik niet te chic voor. Soms heb ik een zege nodig en nu zie ik mijn kans schoon.
B glimlacht en pakt het doosje. 

We pakken de metro om B opnieuw het oude centrum te laten zien, dit keer bij daglicht. Ik sjok een beetje achteraan. J laat zich zakken tot ze naast me loopt. 
‘Wist je dan niet dat B OV-kampioen is?’
‘Nee, ik dacht dat jij dat was’, mompel ik somber.

Als we boven komen uit de krochten van de metro worden we verwelkomd door El Corte Ingles. Wie wilde ook weer een colbertje? Er staat nogal wat op ons lijstje, de markthal, het zijdemuseum, de kathedraal zijn het absolute minimum. Durven we het warenhuis wel in?  Na kort overleg besluiten we ervoor te gaan. En al snel weten we: we kunnen het nog, snelwinkelen. Met de bionische stormram vooruitgestoken baan ik ons een weg naar de mannenafdeling. We splitsen op en komen weer samen, alles gericht op efficiëntie. Slechts 2 stops onderweg met 4x scoren zonder te passen kost ons nog geen 20 minuten. Ook het mannenjasje hebben we snel binnen, high fives, we kunnen naar buiten.

‘Waar ben je nou precies gevallen?’, vraagt B als we bij de grote markthal zijn. Ze geeft toe een ramptoerist te zijn. We nemen haar mee naar het steegje, trots wijs ik op de plassen opgedroogd bloed en laat de kuil in het wegdek zien waar ik met mijn linkervoet in ben blijven haken. B bestudeert het aandachtig. Dan knikt ze als teken dat we verder kunnen. In alle rust werken we het programma af, tussendoor laat J de 3 adressen zien waar ze verbleef. We komen in een demonstratie terecht van Spanjaarden die tegen de amnestie plannen van de regering zijn. Boze mensen met Spaanse vlaggen over de schouder zingen strijdliederen. 

We zoeken een prikkelarme plek en kiezen een terras net buiten de drukke straten. We lunchen zoals de Spanjaarden doen, met alles erop en eraan. Paella, tapas, salades, cocktails ‘Agua de Valencia’. 
Rozig laten we aan het eind van de de metro links liggen en lopen alle Turia tuinen af naar huis. Wat goed dat de Valencianen Franco’s plan hebben verijdeld om de drooggelegde rivier te asfalteren. Dit zou iedere stad moeten hebben: een groene gordel met speelplekken, koffietentjes en bruggen die het verkeer weghouden en schaduw bieden.

‘Doe je mee met OV?’, vragen mijn dochters. We zitten aan de grote tafel in ons appartement die vol staat met lekkere hapjes. Onze laatste maaltijd samen want levensgezel en ik hebben morgenochtend een heel vroege vlucht terug. Ik loop naar mijn slaapkamer en roer in mijn koffer. Gelukkig, het zit er in: Codenames.
‘Ander voorstel!”, roep ik alvast.

Valencia(3)

Ik kan tennissen zonder racket, golfen zonder club, het verkeer regelen op een druk Spaans kruispunt  en mijn linkse directe is dodelijk. Ik bal de vuist van mijn bionische arm, zwaai hem heen en weer en voel me onoverwinnelijk. Yeah!
Tot het moment dat ik mijn haren wil wassen, mijn kleren wil aantrekken of de colafles wil openmaken. Ik kijk naar mijn spiegelbeeld, loer naar het Alice Cooperoog en vraag me af of de wond in mijn wenkbrauw niet gehecht had moeten worden. 
Bij het ontbijt snijdt dochter J zich in haar vinger met een broodmes. Ik  plak er een pleister op en zeg: ‘Ik ben zo blij dat ik dat niet heb.’ Dan gaat ze naar school en nemen levensgezel en ik de tijd om te wennen aan een nieuwe taakverdeling: levensgezel doet alles en ik niks. Ik ben vrij snel gewend. 

We lopen naar het Turia park, de drooggelegde rivier die Valencia 9 kilometer lang doorkruist met tuinen, oude bruggen en musea. De zon schijnt, net als we trek krijgen verschijnt er een terrasje met  een onbezet tafeltje voor twee. We bestellen bocadillos met tortilla en appen J waar ze ons kan vinden. We hebben nog een paar genoeglijke zonuren met zijn drieën,

‘Je mag kiezen: A. we meeten in het oude centrum voor een tapasdiner of B. je komt naar het appartement om je spullen te dumpen’, leggen we dochter B voor die vanavond invliegt. Ze kiest A, en daarom bewegen we ons op een holletje naar de metro. 

Zeker drie Spanjaarden staan op als ik metro 5 binnenstruikel. Zijn het aardige, oplettende  mensen zijn die door hebben dat ik een zitplaats nodig heb? Of  zien ze mijn zware vechtarm en zijn ze bang voor mijn zwarte oog? Ik knik iedereen toe, roep een paar keer ‘muchas gracias’ en laat me op de dichtstbijzijnde lege stoel vallen. Iedereen houdt zijn adem in en als ze zien dat ik veilig zit blazen ze collectief uit. Mijn pony staat zeker 3 seconden rechtop. 

In volle vaart zoeft de metro door de pikzwarte tunnels. Bij de bochten dreigt de middelpuntvliedende kracht met afsmijten en komen er zeker  vier potige Valencianen om  mij heen staan om dat te voorkomen. Wat een stad!

Op metrostation Xativa zien we de bekende lichtgevende struik al van verre naderen. De hereniging we ons met dochter B: we zijn compleet. We laten haar alvast wat leuke plekjes zien en checken de menukaarten van de terrassen. We proberen avontuurlijker te zijn maar eindigen toch weer bij Bassie, onze Italiaanse ober die eigenlijk niet van de Spaanse keuken houdt. We vragen hem wat hij niet aanbeveelt en bestellen er vier. 

Valencia(2)

‘I will ring your husband, lady!’

 De voluptueuze Valenciaanse rukt de telefoon uit mijn handen. Ik ben van was; ontgrendel het scherm voor haar en laat zien welk nummer van levensgezel is. Inmiddels zit ik op een stoel die een aantal lieve Spanjaarden voor me hebben gehaald. Twee vrouwen deppen mijn wonden en stellen me vragen terwijl de derde wegloopt met mijn telefoon aan haar oor. Gelukkig ben ik uitgerust met een flinke dosis vertrouwen in de medemens, anders zou ik op het idee komen slachtoffer te zijn van de perfecte ontfutseltruc.

Ik probeer de vragen te beantwoorden. Nee, ik ben niet flauwgevallen. Ja, ik weet nog dat ik viel. Ik weet het nog heel goed zelfs. Dat ik op weg was naar de markthal die schitterde in alle kleuren door de ochtendzon en dat ik er bijna was. Dan de split second waarin ik wist dat ik ging vallen en dat er niks meer aan te doen was. Shi, shi, shi, kabam! Een daverende dreun op het ruwe asfalt. Heel even stond en was alles stil. Toen sĺoeg ik weer aan, voelde het bloed uit mijn jukbeen gutsen en hoorde ik vrouwenstemmen.

We wachten nog steeds op mijn husband. Er voegt zich een jongeman bij mijn gevolg. De jongeman is fysiotherapeut en bekijkt mijn wonden. Ik denk zelf dat het allemaal meevalt, behalve misschien dat gat in mijn hand. Ik kom erachter dat er een ambulance onderweg is, dat lijkt me zwaar overdreven en protesteer, maar tevergeefs. Ik vraag de telefoon terug van de schone belster. Hij gaat net over. Goddank, het is levensgezel. Hij kan ons niet vinden, maar ik zie hem staan in de verte met zijn rug naar me toe. Ik fluit, maar er komt geen geluid. Ik zwaai en hij ziet het. Ik ontspan, nu komt alles goed.

Spoedeisende hulp in het academisch ziekenhuis is afgeladen met patiënten, goed voorzien van beveiligers en er zijn opvallend weinig artsen. Toch hebben we het hele proces van 8 stappen in 3 uur voltooid. Er is goed nagedacht over de logistiek. Zo zijn er handige kleurcodes voor de routes op de grond geschilderd, hangen er schermen waarop voor elke patiënt de volgende stap staat vermeld. Er lopen geweldige meiden rond die het systeem goed kennen en vriendelijk doch beslist patiënten met een door tijdelijke tragedie traag snappertje begeleiden.

Levensgezel en ik wandelen hand in goede hand (de andere hangt met een gebroken middenbeentje in een mitella) terug naar ons appartement en herenigen ons met J die net uit school is. Als ik de nieuwe rafels aan mijn gestel laat zien beginnen de consequenties van mijn val door te dringen. Overal hulp bij nodig hebben, bang zijn dat het wéér gebeurt. 

We pakken onze spullen in en lopen naar de bus. De komende nachten slapen we in een ruimer huis in een ander deel van de stad. Minder gericht op toeristen, meer op gezinnen. Armer en echter.

Op de pleintjes spelen kinderen, ze hebben hun schooluniform nog aan. En gek, opeens lopen overal mensen die ook een arm in een mitella hebben. Alsof ik weer zwanger ben of een nieuwe auto heb! Ik hoor een vrolijk fluiitje en kijk om me heen. 
En dan voel ik: dat doe ik zelf.

Valencia(1)

Vlak voordat we weggaan check ik de ijskast nog even. Die geitenkaas is over 5 dagen vast niet lekker meer. Ik doe het in een plastic zakje en prop het tussen  de puzzelboekjes  in mijn kleine rugzak . Daar krijg ik nog wel trek in ergens onderweg.

Voor het eerst in 36 jaar vlieg ik weer alleen met levensgezel. Dat had feestelijk kunnen zijn als ik niet behept was met reisstress. Bedrukt en zwijgzaam zit ik naast reisgenoot op weg naar Eindhoven Airport waar ik een parkeerplek heb gehuurd bij het  obscuurste bedrijf ooit. Levensgezel moet onverwacht  zijn sleutel afgeven omdat onze auto 12 km verderop geparkeerd wordt door een volslagen vreemde. Dit leidt tot een emotioneel dieptepunt. Diepbedroefd neem ik afscheid van onze trouwe vriend. Waarschijnlijk zien we hem nooit meer terug. 
‘Ze spuiten hem natuurlijk over terwijl wij aan het feesten zijn’, zeg ik somber.
Levensgezel knikt afwezig.
‘En dan verschepen ze hem naar Afrika als wij tapas bestellen. Met een fles Ribero del Duero’, voeg ik toe.
Ik pink een traantje weg. Ik zit er helemaal doorheen, en we zijn er nog lang niet.

Gek genoeg gaat het beter als we in het Ryanair toestel zittten. Deze maatschappij heeft zo’n hekel aan opruimen dat ze de opbergzakjes aan de stoelen hebben weggehaald. Tenzij je zo bot bent dat je je afval op de grond durft te gooien, moet je het wel weer in je bagage stoppen. Waarom heb ik geen elastiekje om het zakje met mijn geplette geitenkaas gedaan? Nee, comfi is het niet, reizen met Ryan, maar de komende 2 uur wordt er niets anders van ons verwacht dan ademhalen: we kunnen ontspannen en doen dat dan maar. 

‘Eigenlijk gaan we iets heel leuks doen’, begin ik voorzichtig. Dochter J verblijft een tijd in Valencia om Spaans te leren. We gaan haar opzoeken én de stad bekijken. Alsof het nog niet genoeg is, voegt over twee dagen dochter B zich bij ons zodat we weer in een oude, succesvolle bezetting van huis zijn.

Met de armen om elkaars schouders stijgen we op uit het metrogewelfte. Nog een paar meter op de metrotrap en dan stappen we de Spaanse nacht in. De gele stenen van de straten waar geen auto’s mogen rijden, de goedgeklede energieke burgers, de intieme verlichting, de nog volle terassen. Zo vertrouwd en toch zo heerlijk niet thuis.

Het is tegen tienen als we neerzijgen en de Paella di marisco aanwijzen op de menukaart. Dochter J converseert met de steeds enthousiaster wordende ober. Hij neemt alle tijd om de gerechten toe te lichten, met de gestileerde gestes van een balletdanser. Maar er klopt iets niet, het voelt het niet helemaal oprecht. Toch verrast de aap uit de mouw: de ober komt uit Italië. Hij gaat er bij zitten en fluistert wat zijn frustratie is: dat de Spanjaarden eigenlijk niet weten wat lekker is.
‘Het liefst gooien ze alles in de frituur!’

Schatjes

‘Dit kan eigenlijk niet meer, hè jongens?’, app ik naar mijn dochters en stuur een fotootje mee van de voorkant van het boek dat als uitstalexemplaar in de bieb staat. Ook voor mij is het schooljaar weer begonnen en fungeer ik elke week een ochtend als bieboma op het Montessorischooltje. ‘Maar wat een heerlijk boek!’
Misschien kan ik een leuk geprijsd 2e hands exemplaar vinden voor mijn kleinzoontjes. Ik hoef alleen maar de titel af te plakken, want ‘Het Jongensboek’ , nee, dat kan echt niet meer. Maar boomhutten bouwen, onzichtbaŕe inkt en een periscoop maken, dat willen ze vast over een paar jaar kunnen.
Ping! Middelste dochter appt een selfie terug met een boek in haar handen: ‘Het Meisjesboek’! Dat heeft ze ooit van mij gekregen nota bene, en ik was dat mooi vergeten. Jemig! Is het zo erg als ik vrees? Nee, gelukkig niet. Het gaat over karate, rietfluitjes maken en sterke vrouwen.

Ik snel de trap af op mijn nieuwe schoenen, de voordeurbel ging af. Er staat een frisse jongeman met donkere krullen voor de deur: ‘Dag mevrouw, gelukkig ben je thuis, ik ben al drie keer geweest. Je hebt zeker al over mij gehoord? Wat een leuk huis heb je. Maar wat is er met je voeten gebeurd?’
Ik kijk neer op mijn toegetakelde enkels en wreven.
‘Ik heb nieuwe schoenen, Schatjes!’
‘De majestarus pluralis is niet nodig, mevrouw’, zegt hij, ‘Ik ben maar een eenvoudige verkoper bij de firma Ziggo.’
‘Schatjes is het merk. Aangeraden door een heuse podoloog’, leg ik uit, ‘Duur! Maar uit wanhoop kocht ik ze direct. In de winkel zaten ze echt lekker. En al die verstelbare onderdelen met klittenband leken me reuze handig.’
Hij knikt begrijpend: ‘Ik snap het: het blijken keiharde krengen en dat klittenband prikt je vel kapot. Maar gelukkig heb je de oplossing al gevonden!’
Hij wijst achter me naar mijn gangkastje waar het zojuist door de Boekenbalie aangeleverde exemplaar van het Jongensboek ligt te glimmen.
‘Daar ben ik mee grootgebracht, het is net de I Ching, het heeft op elke vraag een antwoord.’
Zou het echt? Ik pak het boek op en bedenk me net op tijd.
‘Je werkt voor Ziggo?’
‘Ja, ik heb een interessant voorstel. Jouw buren hebben allemaal al ja gezegd. Heb jij een kopje koffie voor me?’

‘Je krijgt morgen bezoek’, mompel ik afwezig als levensgezel thuiskomt, ‘heb je drie muntjes voor me?’
Ik blader nogmaals door de index van het jongensboek. Welk hoofdstuk bevat de oplossing voor mijn ruwe Schatjes? Tot nu toe zag ik niks geschikt. Maar dan stokt mijn adem, want opeens zie ik een hoofdstuk met de titel ‘Meisjes’! Nee, he, daar ga ik toch niet het antwoord vinden? Bladzijde 105, maar ik durf niet te kijken.
‘Wie komt er op bezoek?’, wil levensgezel weten.
‘Een aardige jongeman van Ziggo die ik langdurig aan heb aangehoord, maar volgens mij ging het hem de hele tijd om een date met jou’, zeg ik en geef hem het boek. Hij vindt de oplossing direct. In hoofdstuk 1 ‘Onmisbare uitrusting’ staat op nummer 10 van spullen die jongens altijd bij zich moeten hebben: ‘pleisters’. Gelukkig staat op nummer 6: ‘naald en draad’.

La Fin

La Fin

We zeggen niet veel, we denken vermoedelijk hetzelfde. Levensgezel en ik zijn weer met zijn tweeën. Zojuist hebben we van alle kinderen en kleinkinderen afscheid genomen en de blauwe deuren van La Ferme gesloten. La Ferme, formidabel huis voor onze familieweek die nu voorbij is. Vijf auto’s vertrekken richting Nederland. Ieder in eigen tempo, sommigen met een stop, sommigen rechtstreeks naar huis. 
Ik zucht, maar waarom eigenlijk? Dit is immers een tijdelijke onderbreking tot de volgende familievakantie. Een leuke ook nog, want levensgezel en ik slapen vannacht in een voor ons onbekende stad in België.
‘Zullen we in dit gehucht even stoppen?’, stel ik voor als we een kwartiertje onderweg zijn. Ik moet dringend mijn benen strekken. Levensgezel rijdt het dorpje in, de huisjes zien er vriendelijk uit. We parkeren de auto en spreken af dat ik een koffietentje zoek als ik genoeg gewandeld heb, levensgezel zoekt ondertussen een boulangerie. 
Het lopen gaat moeizaam op de smalle stoepjes waar werklui bezig zijn met herbestrating. Ik word aangesproken door een oudere Fransman, hij wijst op mijn keel. Ik versta geen woord van wat hij zegt en zeg hem dat ik geen Frans spreek. Misschien omdat ik dat zinnetje nogal vlot weet te produceren gelooft hij me niet. Het is een vasthoudend type, hij gaat voor me staan en blijft op mijn keel wijzen en praten. Ik strijk langs mijn keel maar voel niets ongewoons. Ik zeg nog een keer dat ik zijn taal niet meester ben en glip langs hem heen. Gelukkig, hij blijft achter en laat me met rust. Opgelucht vervolg ik mijn weg.
Mijn rust is van korte duur, wéér word ik aangesproken, dit keer door een man in een auto. Verrek, het is dezelfde kerel! Met dezelfde wolvengrijns. Dit begint onaangenaam te worden. Ik voel me kwetsbaar, ik ben nog maar kort van de stok af tenslotte. Ik negeer hem, maar hij blijft me stapvoets volgen. Daar is een tabac waar je koffie kan drinken. Ik loop het trappetje op en open de deur. Een mannen-café met vijf van dezelfde types als mijn stalker. Als ze ook naar mijn keel gaan wijzen word ik gek. Ik trek de deur weer dicht en loop het trappetje af.
De man heeft zijn auto geparkeerd en loopt op me af. Ik pak mijn telefoon en opeens komt mijn Frans terug. Zonder te hakkelen zeg ik dat ik mon mari ga bellen en duid met weidse armbewegingen hoe groot die wel niet is. De boodschap komt toch niet helemaal over want nadat ik levensgezel inderdaad heb gebeld en heb uitgelegd waar hij me als de wiedeweerga moet ophalen in dit griezeldorp, vraagt de man waar ik heen wil. Naar de Carrefour, verzin ik. Samen met mon mari, voeg ik toe. De man biedt aan me te brengen. Non, non, merci, wij hebben een eigen voiture. Hij gelooft me niet, misschien kan hij zich niet voorstellen dat er een vent hoort bij zo’n zenuwachtige vrouw.
Goddank, in de verte zie ik onze auto opdoemen. Ik begin woest te zwaaien: ‘Hier, hier moet je zijn!’ Eindelijk begrijpt de man dat zijn hulp niet gewenst is en gaat ervandoor. Pfff, zestig jaar en nog peu nerveux door zo’n kerel.

‘Ik krijg opeens zin in dat Belgie, laten we gaan’, zeg ik als ik me naast levensgezel in de auto plant. Het is nog een heel eind, maar we rijden er in één keer heen. De beloning is groot: Gent blijkt een prachtige stad te wezen, ik ben diep onder de indruk. Tsss, zestig jaar en dan pas Gent bezoeken.

Familievakantie

Familievakantie´Hier moet het zijn’, zeg ik als ik grote blauwe deuren zie in een lemen omheining. Levensgezel parkeert de auto en nog voor hij de sleutel heeft omgedraaid remt de auto van zoon- en schoondochterlief vóór ons. We zijn al twee dagen met hen op stap, maar het transport doen we in eigen tempo, dus is het verrassend dat we hier op hetzelfde moment zijn. We zwaaien verheugd en willen alle vier onze mobiel verlaten, maar precies op dat moment begint het keihard te regenen. In één gemeenschappelijke ‘BAM!’ slaan we allevier onze portieren dicht. Even afwachten maar.

In vertrouwen, want we zijn niet in Spanje of Italie waar zulke druppels het begin kunnen zijn van drie dagen nonstop water uit de lucht. In Frankrijk vindt Degene die over het weer gaat dat het wel een gebbetje moet blijven. Daarom hebben ze in de zomer louter minibuitjes. Ik benut de tijd om de instructies van de Engelse eigenaresse van ‘La Ferme’ over het openen van de deuren doorsturen te nemen. Met één foto had ze er een simpele uitleg van kunnen maken, maar daar houden Engelsen niet van, ze zijn te dol op hun eigen taal en prefereren tekst, véél tekst. Eindelijk ben ik er doorheen en breng de essentie over aan levensgezel. De zon schijnt nog niet, vreemd. Levensgezel doet zijn portier open en verdwijnt in de slagregen. Even later gaan de deuren open en rijden we naar binnen. Ja, dit is het huis dat ik heb gehuurd en waar we met alle kinderen, aanhang en kleinzoontjes de komende week verblijven. Het platteland van Pas-de-Calais. Een gehucht met 124 inwoners, geen moer te doen. De dichtsbijzijnde carrefour is 20 minuten met de auto. Heerlijk.

We laden de auto uit. De belangrijkste spullen het eerst: twee volle Albert Heijntassen met bordspellen. Dan de tassen met lekkere hapjes, zojuist aangeschaft in Fruges. We verkennen La Ferme, het valt bepaald niet tegen. Naast de beloofde ruimtes blijkt er ook nog een pingpongkamer te zijn. Twee uur later arriveert plukje drie: twee dochters en één schoonzoon. We maken een voorlopige kamerindeling. Morgen verwachten we de overige vijf en zijn we compleet. Zoonlief met schoondochter verdwijnen in hun lievelingsruimte, die waar we beginnen met zoeken als we ze kwijt zijn: de keuken. Ze hebben al bedacht welke nieuwe gerechten ze deze vakantie willen proberen.

Ik ga naar buiten en loop het weggetje op tegenover ons huis, voor mijn benen is het stijgen even wennen maar de beloning van het uitzicht groot. Dit komen wij tekort, hoor, in de randstad van ons land: uitzicht, een ander perspectief.

Ook kleinzoon vindt het mooi: koeien van bovenaf. Ze zijn nu lekker klein, zo is hij er niet bang voor. Hij ziet meer nieuwe dingen tijdens zijn eerste verblijf in Frankrijk. Ik neem hem mee naar het grafveldje bij de kerk. We doen een speurtocht. Ik wijs een beeld aan van Jezus aan het kruis en vraag hem er meer te zoeken. Onwaarschijnlijk systematisch zoekt hij de grafstenen af en vindt ze allemaal. Sommige zijn zo oud dat ze beschadigd zijn. Ik moet uitleggen waarom er een gat in de buik van Jezus zit of waarom hij niet netjes op zijn kruis ligt. Dan ziet hij opeens de spijkers door de handen en wil een verklaring. Hoe leg je dat uit aan een drie-jarige? Ik begin over gemene boeven, maar kom daar toch niet helemaal uit.‘Kom, we gaan weer naar huis, naar je broertje’, zeg ik.

Want dat is het mooie: we dijen uit. Er is dit jaar een nieuw nazaadje bij, een ventje met een stralende lach voor eenieder die binnenkomt. Een blond manneke met slanke voetjes en beentjes die trillen van inspanning als hij langs de tafel loopt. Mijn eerste kleinzoon is nu een reus. Met enorme voeten die gele havajanas opvullen en kolenschoppen van handen om hutten mee te bouwen. Hij is het ermee eens: we gaan terug naar zijn broertje en de rest van de familie in La Ferme. Eens kijken wat de pot schaft vanavond.

La douce France

Na 24 uur bruisend Brussel en een halve dag in de auto snak ik naar groen. Ik tik ‘parc’ in in Google maps. Plop, plop, plop, de straten vullen zich met groene bolletjes, ze stralen me tegemoet. Ik kies die op 750 meter. Ik loop weer zonder stok, maar moet hier nog wennen aan het stijgen en dalen.

Het boterpark in Bethune bestaat uit één heuvel met gras en die is in beslag genomen door een verliefd paar die alle overige bezoekers wegjagen met hun gesmak tijdens het zoenen. Ik zeg mijn toverzin (‘ik kan dit verdragen’) en neem plaats op een stenen bankje aan hun voeten. Hoe lang duurt het voordat ze er mij in de gaten hebben? Ik rek me eens lekker uit en strek mijn benen. Nog steeds dat gesmak. Ik gaap met geluid. Nu kijken ze op en geven zich direct gewonnen. Als ik een takje uit mijn schoen vis zijn ze verdwenen en ben ik wel erg moederziel alleen in deze Franse versie van mijn woondorp in Holland.

Ik probeer het volgende groene Google bolletje. Het Poppenpark bestaat eigenlijk uit een grote betonplaat waar jongelui op kunnen basketballen. Verder is er alleen een smalle omzooming met bamboe, de enige beplanting waar ik een pesthekel aan heb. Ik geef het op en loop terug naar het marktplein met de strandstoelen. Onderweg kom ik door schattige Cornation Street weggetjes met kleine bakstenen huisjes zonder voortuinen. Ik passeer zeker drie enorme geparkeerde auto’s waarin jonge mensen naast elkaar op de voorbank verdiept zijn in hun telefoon. Zitten ze hier lekkerder dan thuis? Weten ze niet van het bestaan van het Boterpark? Ik druk mijn neus tegen de ramen in de hoop iets van de beelden te ontwaren die deze mensen zo boeien.

Tevergeefs want zodra ze mij in de gaten hebben draaien ze hun telefoons weg. Bekaf van de wandeling plof ik neer op een terras, ik heb wel een colaatje verdiend. Bliepbliep, een appje van levensgezel: ‘Als je nog langs een prullenbak komt en iets lekkers ziet: ik heb vreselijke honger maar ik kan niet weg want de kwalificatieronde begint zometeen.’

Ik app terug dat er nog nootjes zijn en plakken Hollandse kaas en waar hij die kan vinden, maar voordat ik verzend heb gedrukt valt mijn telefoon uit wegens stroomgebrek. Ik denk aan mijn hongerige levensgezel die me door mijn revalidatie heeft gesleept en hoe hij nu met een hongerige buik niet echt van Max kan genieten. Vooruit maar, ik sta op en loop terug naar de epicerie die ik net ben gepasseerd. Een dure tent, maar wel vol met echte Franse kaas. Ik wijs een flink stuk aan nadat de verkoopster me overtuigd heeft dat het doux is. Daarna bezoek ik de echte boulangerie ernaast en ga vervolgens op een holletje naar levensgezel in het hotel. De blik als hij zijn tanden in de verse baguette met de dikke plak camembert zet en dan weten dat dit nog maar de aanloop is naar onze Franse familievakantie.

Op de been

‘Mevrouw, kunt u een beetje afstand houden? U verstoort mijn aura.’

Hij heeft me door, jammer. Ik had de man geselecteerd op looprichting, stevigheid en stabiliteit. Ik steek mijn handen in de lucht alsof hij ‘hands up’ had gezegd, wil een verontschuldiging mompelen, maar bedenk me: ‘Als u me naar de Specsavers begeleidt noem ik u in mijn memoires!’ 

Even hiervoor zet ik mijn bakfiets op slot bij koopparadijs ‘Mal Nederland’ en ontdek dat ik mijn stok vergeten ben. De stok met het zilveren handvat die al generaties lang in de familie wordt doorgegeven is nog thuis. De stok waarmee ik uitsluitend in lange rok gezien wil worden en een mooie hoed bij wil dragen is niet bij me en nu moet ik moederziel alleen die enge koophal in. Het liefst fiets ik terug naar huis om mijn steunpilaar op te halen, maar dan haal ik mijn belangrijke afspraak bij de orenman niet. Nee, ik moet op eigen kracht naar binnen. 
Ik bedenk een list: als ik nou eens dicht langs de muren van de winkels loop kan ik me vastgrijpen als ik struikel en als ik moet oversteken wacht ik tot er een stevige kerel de juiste richting uitloopt, voeg me nauw aangesloten in zijn pas om hem – indien nodig – als grijpmuur te gebruiken.

Vijf weken geleden ontsloeg het ziekenhuis mij om thuis te revalideren. Maar liefst twee breuken moest ik te boven komen. Een nieuwe ervaring, want afgezien van een teen die ik ooit  tijdens een woeste dans in Spanje tegen een stalen paal slingerde, had ik nog nooit iets in mezelf gebroken. Het lukte aardig: van een hulpeloze schildpad transformeerde ik via zelfstandige slak met rollator naar behoedzame vrouw met chique stok. Vriendinnen en familie sleepten me door de donkere fasen van het proces heen met eindeloos veel bordspelletjes en lekkere hapjes. Levensgezel heeft zelfs zijn hele leven omgegooid om me bij te staan. Vooral hem kan ik het niet aandoen een tweede keer te vallen. Daarom doe ik mijn best, al valt het me zwaar zo voorzichtig te leven. Soms vergeet ik het.
Van de week hoorde ik levensgezel de trap opkomen met een dienblad vol ontbijt. Om niets van dit feestelijk begin van de dag te missen, liep ik op een holletje met opgeheven looprek terug naar mijn bed. Geschokt over dit onvoorzichtige gedrag dreigde levensgezel me bij een volgende revalidatie (als ik die zelf heb veroorzaakt door nalatigheid) op te laten nemen in een centrum.
Beelden van sombere slaapzalen en raamloze oefenruimtes flitsen door mijn brein als ik mijn uitverkorene het aanbod op eeuwige roem voorleg. Zonder te antwoorden loopt hij haastig door. Ik wacht op een nieuwe muur, maar als dat me te lang duurt ga ik toch maar voort op eigen benen. Als een puber die zich in de nog verboden wereld vol verleidelijkheden begeeft, spoed ik mij los naar de Specsavers. Hoeveel lekkerder loop ik zonder stok! Ik kan met mijn armen zwaaien, grote passen nemen en op natuurlijke wijze het evenwicht bewaren.
Bij het betreden van de winkel schampt mijn linkervoet de drempel met lichtreclame, ik raak uit balans. De juffrouw van de balie vangt me nog net op.