Niks missen

Zou ik de weemoed vlak voor vertrek nou delen met andere vakantie-angstigen? Ik neem afscheid van huis en haard alsof ik het voor de laatste keer zie. Als ik nou zeker zou weten dat het de laatste keer is, zou ik dan gewoon eventjes tevreden zwaaien en me omdraaien? 

We vertrekken twintig minuten later dan gepland, een traditie. Normaal is dat niet zo erg bij een vakantie met de auto, maar dit keer hebben we echt een deadline. We moeten uiterlijk vijfenveertig minuten vóór aanvang van de treinreis op de terminal in Calais zijn. Een geheimzinnig gebeuren, die trein waarmee je onder de Noordzee door naar Engeland kunt reizen. Ik heb geen enkele foto kunnen vinden op de site van Eurotunnel over hoe je er nu bij zit gedurende de treinreis. Je moet in je auto blijven zitten, maar je kunt wel naar het toilet. Meer weet ik niet en dat is stressful voor een claustrofoob met fantasie. Ik hoef vast niet nodig, maar ben bereid te doen alsof als dat meer ruimte oplevert. Maar het zijn niet zozeer de mogelijkheden die me bezighouden. Mijn hoofd tovert dramatische plaatjes van een heel klein, onverlicht treintje waar onze auto maar net in past en waar we kruipend uit moeten als er een incident plaatsvindt. En dat er een incident gaat plaatsvinden, ja, dat is zo goed als zeker.

‘Open your windows and stick out your head, all three of you!’ 

Nee, de kennismaking met de terminal is geen gebeuren waar ik van opknap. Bovendien blijkt het hier helemaal afgezet te zijn met prikkeldraad. Hier was ik tijdens al mijn boze voorstellingen niet eens opgekomen! Het is alsof we een gevangenis inrijden, lekker voor een claustrofoob. En nu die overdreven paspoortcontrole. Als we verder het terrein oprijden, valt de trein weer mee, totdat de overdreven vrolijke steward het compartiment gaat afsluiten. Gaat de steward wel mee? Volgens mij sluit hij ons gewoon op, springt hij zelf tijdig het perron op, terwijl hij ons veel succes wenst, heel veel succes. 

Als de trein vertrekt, krijg ik het heel benauwd. B en G knikken naar elkaar, ik zie het wel. B maakt de spelletjestas open en mastermind me door de komende vijfendertig minuten heen tot er opeens weer licht is.  We moeten weer bovengronds zijn. Ik omhels mijn reis-companen en geef ze een harde high five, we hebben het gehaald!

G rijdt nog beter links dan rechts, dat komt goed uit op de landelijke tweebaansweg door de heuvels van Oost Sussex met om de 0.7 miles een round-about. We komen langs Rye en stappen uit, het bestaat uit kiezelstraatjes die steil omhoog lopen tussen de aaneengebouwde huisjes uit 1520, sommige zijn nog ouder. De burgemeester houdt vast persoonlijk de hand in het goed verzorgen van de pandjes, alles zit strak in de lak en is versierd met delicate rozentuintjes. Een halfuurtje verder ligt de veel grotere badplaats Hastings waar we meer moeite moeten doen voor we de pareltjes zien. We rijden langzaam verder. Al die Midsomer dorpjes, je zou niet denken dat er hier wat wordt afgemoord. Gelukkig hebben ze een dikbuikige politieagent die goed is in raden wie het gedaan heeft.
Het is ruim na etenstijd als we ons AirBnB voor de komende drie nachten in Woodingdean bereiken. Een fijn tuinhuisje achter een dakdekkersbedrijf, bovenop de heuvel: ’Seaview’. We kijken uit op het zusterdorp en inderdaad op de zee, wat een vreugde!  Volgens de instructiekaart van de eigenaar is er in het dorp echt geen fok te beleven, daarvoor moeten we naar Rottingdean. Die naam klinkt inderdaad veelbelovend, daarom springen we weer in de auto en racen de heuvel af. B en G hebben het de hele dag al over fish and chips. Ik ben naïef over de variatie op de menukaart als ik instem. Smugglers heeft de frituur zo klaar. Het enige groentegerecht, geplette erwten, duurt veel langer.

‘That’s because we make everything fresh.’ knikt de lady van Smugglers, de kleine zwarte paardestaart opzij van haar hoofd zwiept instemmend mee.  Ik hoor haar dochter inderdaad langdurig bezig met een apparaat met tandartsgeluid en uiteindelijk krijg ik bloedheet, gifgroen sap in een kartonnen beker. 

Later, in de Queen Vic met de kroonluchters, geeft pubbaas Jim uitgebreid antwoord over wat er uit de koperen kranen komt als je er aan trekt. We willen wel een echte Engelse pint proberen, of twee, of drie. We gaan voor Little Moo, Harvey’s en Long Blonde en proosten op de Britten die groot gelijk hebben dat ze alles lauw drinken. 

‘All those delicate flavours, you wouldn’t want to miss anything, would you?’ Precies, Jim, we willen niks missen. 

Familieweekend

‘U heeft nog acht bruggen te gaan en die moeten allemaal open.’ 

Brugwachter Koos heeft zijn stoel naar zoon R en mij gedraaid en laat op zijn scherm zien waar we nog allemaal langs moeten voor we in de Florijnhaven zijn. Hemelsbreed stelt het niks voor, de afstand tussen Delfshaven en Schiedam, maar met twee schuitjes over het water moet je er ruim de tijd voor uittrekken. 

‘U heeft geluk’, zegt Koos en wijst op zijn broodtrommel waar slechts een paar kruimeltjes in zitten. ‘Ik heb net gegeten en ga u persoonlijk begeleiden.’

We vallen tijdens ons familieweekend met de neus in de boter, we hebben hier te maken met historisch bewezen Hollandse service: overwegend mechanisch en menselijke bediening. Koos geeft ons aanwijzingen over hoe snel en hoe ver van elkaar af we moeten varen en opent de eerste brug. Als wij met beide schuitjes de brug zijn gepasseerd, laat Koos het weer neer en fietst voor ons uit naar de volgende. Dit ritueel herhaalt zich zes keer tot we bij de laatste aankomen: de Provenier. Koos wacht tot de brug leeg is van verkeer en bedient de slagbomen. De eerste drie gaan kalmpjes naar beneden, de vierde komt echter trillend niet verder dan halverwege.

De lokale brugwachtster wordt erbij gehaald. Samen laten ze de boom nog zeker vijf keer trillen voor ze opgeven. De beveiliging is niet te overbruggen, de slagbomen moeten allevier dicht anders kan de brug niet open. De monteur wordt gebeld, maar die zit net achter de dampende aardappelen met moeder de vrouw en is op deze vrijdagavond niet meer tot actie te bewegen. 

‘Gaan jullie terug of durven jullie hier te blijven?’ Koos wil graag naar een programma kijken over het winnen van de Postcodeloterij. Familieweekends zijn er voor de lol en voor de band. Met een beetje mazzel slijpen we aan oude patronen tot ze precies goed liggen. Natuurlijk gaan we niet terug, wat is dat voor vraag?  We leggen dus aan vóór de Provenier om te overnachten aan de kade van de Noordvest. Ik hol met de fietsende Koos mee de brug over naar de Florijnhaven en regel daar met het bejaardenechtpaar van schip ‘Nog lang niet dood’ dat ik hun code mag gebruiken voor toegang tot het huisje met de douches. 

Onze nood-ligplaats bevalt ons uitstekend. In de vroege avond komen steeds vriendelijke buurtbewoners met mopsneushondjes ons gedag zeggen. Als het later wordt zijn we moederziel alleen, niemand tot last en kunnen we ons liederlijk gedragen. Lied na lied zingen we meerstemmig mee met de JBL, met de slok gaat het beter klinken. Klinken doen we ook veelvuldig op ons samenzijn. Ruim na middernacht besluiten we dat we de afwas het beste morgen aanpakken als we ook de lege flesjes bij elkaar zoeken en het dek aanvegen. Voldaan kruipen we in de slaapzakken en geven ons over aan de stilte, het donker en de deining. 

Schiedam is allang dolenthousiast aan het weekend begonnen als wij langzaam de slaapzak afstropen en de chaos bekijken die we gister hebben gelaten. Zestien handen maken het werk licht, we afwassen het bonken de kop uit. De regen spoelt het dek schoon, eieren en spek  hebben we al aan boord. We ontdekken een nieuw spel, ‘Codenames’, dat de vrouwen verslaaft. Kamperen op het water, je moet ervan houden, wij doen dat. 

We zien de monteur, we zwaaien en de brug gaat open, we kunnen dóór. In de Florijnhaven leggen we aan onder de vaderlijke toren van ‘Centrum voor Jeugd en Gezin’, gelukkig hebben we de lege flesjes al verstopt. We liggen aan de ene kant recht tegenover St Joris Doele waar je mag kiezen of je komt trouwen of vergaderen en aan de andere kant tegenover boot Quincy die beschikt over maar liefst zes kano’s met vissennamen. De kindertjes die komen lessen willen vast het liefst in de Tonijn.  

Tussen de buien door bekijken we het schitterende centrum van Schiedam terwijl we boodschappen doen voor de coq au vin. Voor het onweer losbarst verdelen we ons over de schuitjes en na enkele wisselingen is er opeens een vrouwenboot (codespel en thee) en een mannenboot (natuurfilms en bier). Het is rustgevend een poosje met alleen het eigen geslacht te verkeren, maar ook fijn om ons bij borreltijd weer op één schuit te verzamelen. We harmoniëren het diner in. De rennende rat onder de brug en de lichtreclame van voormalig canabiswinkel ‘Fat Freddy’s Cat’ maken dat we ons extra veilig en plezierig voelen op de schuitjes, toch gaan we ze na het eten even verlaten.

‘We liggen tussen andere boten, we moeten deze avond anders aanpakken.’ had dochter J voorzichtig geopperd en ze had gelijk. We nemen een afzakkertje op het terras op de Grote Markt en splitsen weer op. De helft gaat jenever drinken en smartlappen zingen in café Klein Thalia, de andere helft gaat codes raden in de kajuit. Ik weet niet of we in de gaten worden gehouden vanuit de uitkijkpost van Jeugd en Gezin, maar ik weet zeker dat er vanavond niets op ons valt aan te merken.

Straatlevenr

Spaans leren vanuit het Engels. Na de misverstanden in de Spaanse kroeg deze zomer heb ik de gratis app Duolingo gedownload op mijn mobiel. De eerste lessen zijn veelbelovend, ze zijn afwisselend, vlot, vrolijk en ik verdubbel mijn woordenschat voor ik met mijn ogen geknipperd heb. OK, ik moet wat advertenties uitzitten, maar dat is juist goed voor het incuberen van de nieuwe Spaanse vocabulair. De app vraagt naar mijn sexe en leeftijd, daarom gaan de advertenties over fillers en sportscholen. Sommige filmpjes moet ik negenentwintig seconden lang verduren voordat het verlossende kruisje verschijnt waarmee ik de verontrustende beelden kan wegklikken.

Na les vier begint het gedonder. De stof wordt ingewikkelder, als ik een fout maak betaal ik een zware prijs. Ik moet met edelstenen betalen en o wee, als ik er niet genoeg van heb. Dan moet ik upgraden naar een betaalde versie van Duolingo of ik ga terug in niveau. Het gaat dus niet zo snel met mijn Spaans en door het teveel bezig op mijn telefoon heb ik nu ook nog eens een subacromiaal pijnsyndroom opgelopen. Onhandig want allerlei doodnormale handelingen doen nu helse pijn en dat heeft gevolgen.

Voorbeeld. Ik deed laatst mee met het YMCA popkoor aan een singalong in de haven van Scheveningen, een vrolijke happening waarbij het publiek wordt aangemoedigd heel hard mee te zingen met bekende deunen. Bij het nummer van André Hazes sloegen de koorleden spontaan de armen om elkaar heen om samen van links naar rechts te wiegen (en weer om natuurlijk). Door mijn blessure kon ik daar slechts voor de helft aan meedoen.

‘Het is niks persoonlijks hoor’, fluisterde ik in mijner linkerbuurvrouwe oor, maar die hoorde dat niet door het Hazesgeweld en zo ontstond er een naar misverstand. 

Ander voorbeeld. De jaarlijkse wandeltocht met start en eindpunt in de dokter A. Vogeltuinen bij ‘t Harde wordt opgeluisterd door een bedreven fanfareorkest. Ze spelen erg luid, de mensen bij de inschrijftent vragen de bandleider of ze wat verder weg willen gaan staan. Ze kiezen een nieuwe locatie en wel pal naast ons picknick-kleed. Aangeraden door de VVV in Elburg toen ik vroeg om een plek met chill-gras, met schaduwbomen en liefst met water om de voeten in te dopen, maar nu wordt de kaas van onze broodjes geblazen door een tuba.

Ik ga een beetje onderuit liggen op het kleedje, duw de kaas terug in mijn bolletje en besluit het orkest eens goed te observeren. Kan ik erachter komen wie in dit muzikale gezelschap de informeel leider is? Ik gok op de voorste bugelspeler die zo vals uit zijn oogjes loert en iedereen scherp in de gaten houdt. Als ik de maat wil meeslaan om te kijken hoe hij daarop reageert vergeet ik mijn syndroom. De orkestleden vatten mijn pijnkreet zeer persoonlijk op.

Ik wil dus weer een gewone arm en voer daartoe de opdrachten van mijn fysiotherapeute uit. Ze stuurt me de straat op zonder telefoon en gebiedt me flink met mijn armen te zwaaien en grote passen te maken, liefst uren per dag. Nu ik gedwongen ben aandacht te besteden aan de wereld om me heen, blijkt dat geen straf te wezen. Ik zie dat mede-straatgebruikers zich gedienstig opstellen, zich inspannen van nut te zijn. Als een passant probeert aandacht te trekken van een tweede passant, maar die ander heeft oortjes in, is er altijd een derde die ongevraagd zorgt dat de verbinding toch tot stand komt. Dit komt vaker voor dan je denkt, men is hier op straat heel druk mee. Mensen gedragen zich over het algemeen als goed opgeleide padvinders. Ze groeten elkaar, ze helpen bejaarden met oversteken, ze helpen de jeugd met hun woordkeus als ze ergens niet op kunnen komen. Het straatleven is veel socialer dan ik dacht. Men ruimt zelfs straatafval op en laat genoeg liggen zodat ik af en toe ook wat kan oprapen. Ik heb al een sleutelhanger met ‘I Love Mexico’ erop, een kleine Takkie van Jip en Janneke en vandaag vond ik een zelfgekleid vogeltje met een echt veertje als staart. 

Die verrotte arm heeft mijn leven verrijkt. Nu dat Spaans nog. 

Kroegleven

Verheffend is het zeker, rondlopen in Delfshaven, vooral ‘s avonds als het donker is. Verlichting uit de bruine kroegen ‘De Grootste Slok’ en ‘De Ooievaar’ zetten de straten in het zachte oranje waar je langzaam van gaat lopen. Boevencafé ‘Aan Zet’ waar zoveel deals worden gesloten, spuugt steeds klanten uit op de beat van Nederpopmuziek. Voor ons laatste drankje kiezen we daarom ‘Vanouds ‘t Kraantje’ met uitzicht op het verkeer van de Schiedamseweg. Ik vraag om een trappistenbiertje. 

‘Wij hebben alles van La Trappe. Wilt u de blonde, de witte, de dubbel, de tripel, de Isid’or,…’

O God, keuzestress, quizangst, ik ben nu al weer vergeten waar de opsomming mee begon. ‘De tweede graag’, roep ik snel.

‘OK, en de tweede was?’

Ik lach hartelijk, maak een pistoolgebaar op zijn borst (‘jij bent me er eentje, vriend’), voeg een glaasje port toe aan mijn bestelling en hol naar dochter B op het terras. Ik vertrouw op kroegbaaservaring en word niet teleurgesteld, hij komt spoedig naar buiten met het gevraagde. We kijken naar het gedoe op straat en B nipt van haar drankje. Ik twijfel even of ik een existentieel vraagstuk op het tafeltje zal leggen, maar nee, dit is een avond voor luchtige zaken.

‘Zullen we het weer over Delfshaven hebben?’

B vindt het gelukkig goed en ik ben weer terug bij deze ochtend die ik benut om de buurt te verkennen achter de Pelgrimvaderskerk van waaruit in 1620 een groep Engelse geloofsvluchtelingen naar Amerika is gereisd. De Amerikanen hebben hun belangrijkste feestdag aan deze dappere reizigers te danken, ieder jaar herdenken ze hun dankdienst voor de eerste oogst in hun nieuwe land met Thanksgiving Day.  

Een stukje verder staan nieuwbouwhuisjes rond het VOC plein. Ze hebben geen voortuin en van hun gemeenschappelijke stukje grond is nog weinig groens of gezelligs gemaakt, het bestaat uit steen met een paar gemeente-boompjes. Wel staat er een uitpuilende mini-bibliotheek op een paal. Dat stelt me gerust, die paal staat symbool voor de hoop dat hier een gemeenschap ontstaat. Misschien wel een multiculti gemeenschap waarin de mensen verschillende keukens waarderen, andere tradities naleven, maar wel één gezamenlijke hobby bezigen: iedereen leest. In de loop van de tijd verschijnen er houten stoeltjes op het pleintje, men plaatst voetenbankjes en laat de geborduurde kussentjes gewoon liggen. De boompjes zijn nu zo stevig dat je er hangmatten aan kunt ophangen. In de zomer zijn de bewoners buiten op het pleintje te vinden. Met een boek. De mini-bibliotheek is uitgegroeid, er zijn etages bijgekomen, de buitenkant hangt vol met handgeschreven boeken-reviews. En iedere toerist die Delfshaven bezoekt steekt even zijn hoofd om de ingang van het pleintje, want dit kom je verder nergens ter wereld tegen.

Het opgeknapte VOC pand grenst ook aan het plein. Het zit vol met start-ups en andere kleine bedrijfjes. Langs de kade staat een groot hart van ijzer waar je in kunt zitten, het hangt vol met slotjes van verliefde mensen die hun relatie besloten willen houden. Honderd meter verder staat een buurthuis waar je coaching op maat kunt krijgen (‘jij bent uniek’) of je kunt inschrijven voor een breicursus. Bij de molen zitten acht mannen opeengepakt te vissen met hobbyhengels. Over het bruggetje van de voorhaven komt een meisje aangefietst in yogakleding. Ze passeert een jongeman, eveneens op de fiets en in dezelfde outfit. Zijn les is net afgelopen, die van haar gaat zo beginnen. 

Ik loop terug naar mijn schuitje en probeer een familielid over te halen tot een tochtje naar de Action. Degene die instemt heeft langere benen dan ik, dat betekent steeds bijdribbelen tijdens het tochtje door het vrolijke dakpark waar je mag BBQ’en en kruiden mag plukken. Het staat vol niet-functionerende geurpalen die de konijnen op afstand moeten houden. Ik heb nog nooit zoveel van die beesten bij elkaar gezien, je kunt ze tot heel dicht naderen. Pas als we door onze knieën zakken en onze armen uitstrekken hoppen ze kalmpjes weg. Misschien werken de palen toch, deze konijnen zijn zo sloom dat er geen enkele kans is op nakomelingen. 

Mijn laatste slok trappist. Aan de overkant zitten nog klanten op het terras van de Pelgrim. Schittert daar nu een brouwerij achter het glas in lood? Die heb ik overdag gemist! We gaan poolshoogte nemen, B met haar lange benen loopt voorop, ik dribbel er achter aan. Aan het voorste tafeltje zit het yoga-meisje achter een groot glas bier. Uit haar rugtas steken twee breipennen met een bruin breisel, half over de rand hangend. Het kan aan de trappist liggen, maar ik vind het verdomd veel op een konijn lijken.

Rapen maakt Zen

De bedoening van TrashUre hunt op het Scheveningse strand ter hoogte van de Keizerstraat ziet er feestelijk uit. In het zand ligt een gigantische walvis, gemaakt van duizenden plastic flesjes. Je kunt op de foto door achter een bord te gaan staan met een gat waar je hoofd in past. Aan de voorkant is met plastic doppen een kleurige piraat geplakt. Er is een uitstalling van de ‘afvalschatten’ met opvoedkundige teksten erbij. Ik leer dat sigarettenfilters vol toxische chemicaliën zitten waar vissen aan doodgaan, 500 liter water per filter kosten en pas na vijftien jaar verteerd zijn. Geniepige milieu-bommetjes dus.

Ik heb me aangemeld voor de summer challenge. Anderhalf uur rapen, daar krijg ik vast dorst van. Ik heb van thuis wat water meegenomen, maar kon de Dopperfles niet vinden. En nu loop ik op het eco-museum van TrashUre Hunt af om mijn diensten aan te bieden met zo’n fout wegwerpflesje in mijn broekriem. Ik trek het er snel uit en houd het voor me met een viezige blik. 

‘Kijk nou eens wat ik vind?’, probeer ik mijn eco-imago op te krikken met list en bedrog. De man die bij het museum zit, trapt er niet in. Hij knipoogt:

‘Stop maar terug in je broekriem, straks heb je het nodig.’ 

Hij krijgt gelijk. Honderd sigarettenfilters, dertig plastic doppen, zeventien rietjes, vijfentwintig viezige doekjes, een grote plastic bak waar vis in heeft gezeten, negen stukken glas, tien plastic draadjes, zeven blikjes, vijfendertig stukjes plastic, twee papieren bordjes, drie wattenstaafjes en een stoeptegel. Mijn opbrengst na anderhalf uur afval rapen langs de vloedlijn in Scheveningen. Stichting TrashUre hunt sorteert het afval, weegt het, brengt er verslag over uit en maakt er kunstwerken van. In de zomer wordt er vijfennegentig dagen lang afval verzameld, afval dat anders verdwijnt in de zee. Iedereen is welkom om mee te helpen. De stichting organiseert wedstrijden voor kinderen om ze aan te moedigen, bedrijfsuitjes, reünie events, van alles voor bewustwording en concrete opruimacties.

Ik loop mee met Caroline, een van de oprichters. Ze heeft op dezelfde Montessorischool gezeten als mijn kinderen. Als ik mijn waardering uitspreek voor dat onderwijs omdat ze  kinderen afleveren zonder angst voor spreken in het openbaar, herkent ze dat niet. Caroline moet regelmatig praatjes houden om haar stichting aan te prijzen, maar vindt dat nog steeds lastig. Bij kinderen gaat het nog wel, maar bij bobo’s voelt ze zich niet op haar gemak. Kinderen aanvaarden haar gezag, zegt ze, hotemetoten niet. En dat zijn wel de mensen van wie ze subsidies moet loskrijgen met pakkende pitches of mensen uit het bedrijfsleven die ze wil overhalen duurzamer te produceren. De stress die ze daar van krijgt raapt ze weer weg op het strand, want rapen maakt Zen.

Ik ervaar zelf ook een groot verschil tussen een raapsessie en een gewone strandwandeling waarbij je over de zee uitkijkt, de wind over je gezicht voelt en het zand onder je voeten voelt wegzakken. Met rapen is je blikveld klein, peukenspeuren vergt concentratie. Je hebt geen overzicht, wel focus.

Bij het begin van onze raap zijn er nog niet zoveel mensen en duurt het telkens even voor ik wat vind. Als we de Pier naderen, hoef ik nauwelijks overeind te komen, overal ligt zooi. Er zijn stukken die ik kruipend afleg, minder belastend voor mijn rug. Ik ben zo met de grond bezig dat de reacties van de badgasten me pas op het laatste moment opvallen. De meesten zeggen niets, ze kijken verbaasd. Er zijn een paar peuters die willen helpen, ze leveren schelpen aan die we braaf in onze trashtas stoppen. Krijgt Caroline wel eens negatieve reacties?  Bijna nooit. Eén keer hebben ze kennisgemaakt met een jongeman die expres voor hun neus een gevulde afvalzak leegschudde in het zand.

Onze tassen zijn zwaar, de anderhalf uur is voorbij, we lopen naar het betonnen pad tussen de strandtenten. Het rapen is klaar, we gaan terug naar het strandmuseum. Ik zet andere ogen op, kijk naar de onstuimige zee in de verte, voel het niet-meegevende steen onder mijn voeten en realiseer me dat ik al die tijd verkeerde bewegingen heb gemaakt. Ik had door mijn knieën moeten zakken, dan was mijn Zen langer houdbaar gebleven. Dan voel ik mijn foute flesje prikken, ik trek het uit mijn riem en drink het leeg voor ik het toevoeg aan mijn trash. 

De graaf

Na het ontbijt op ons schuitje stelt zoon R voor naar de bioscoop te gaan, om half elf draait er een film die we allemaal willen zien. Dat heb je in een wereldstad, vermaak is vierentwintig uur per dag beschikbaar. Er is nog niet veel volk op de been als we de tram pakken en ook in de bioscoop is het leeg. Rotterdam is een werkstad, op zaterdagochtend slaapt men uit. Na afloop van de film is het andere koek, Rotterdam doet boodschappen. We hebben met zijn allen veel minder ruimte dan normaal omdat de straten met linten zijn afgezet, zometeen is er een feestelijke optocht van het zomerfestival. Het verschil met het dorp waar mijn huis staat is pijnlijk duidelijk. Daar zijn de straten en terrasjes verlaten zodra de grote vakantie aanbreekt. Vaders, moeders, kinderen, iedereen denkt ‘wegwezen’ als de school voor zes weken de deuren heeft gesloten. Hier, in Rotterdam met zijn driehonderd evenementen per jaar, hoef je niet te vertrekken om de zomer te vieren. De stad biedt water, cultuur, natuur en voedsel wanneer je maar wilt en genoeg chillgras voor een siësta. 

‘s Middags moet ik terug naar het uitgestorven Voorburg waar nooit iets gebeurt, ik heb een afspraak met mijn taalmaatje. Als ik kom aanfietsen op het parkeerplaatsje voor de bibliotheek, zie ik een kort meisje van een jaar of veertien een grote kerel met zwart haar in bedwang houden. Hij zwaait met zijn armen en wankelt op zijn benen. Ik ben iets te laat voor mijn afspraak, maar voor deze situatie stap ik snel van mijn fiets.

‘Hier blijven, papa!’ schreeuwt het meisje dat hem nu met twee handen om zijn pols probeert te beletten naar de weg te lopen. Ik vraag hoe ik haar kan helpen.

‘Mijn vader is zo vreselijk dronken, ik moet mijn moeder bellen, maar ik heb geen telefoon’, zegt ze.

Heel even komt in mijn verdorven hoofd de gedachte op dat het een truc kan zijn, maar die ben ik snel kwijt. Ik neem de greep op haar vader van het meisje over en geef haar mijn mobiel. Nu pas zie ik zijn gezicht, hij is net graaf Dracula. Felgroene ogen met enorme pupillen, bloed op zijn lippen en tanden. Ik denk dat er iets anders aan de hand is dan dronkenschap, hij transpireert als een otter en zijn bewegingen zijn schokkerig. Er zit nog steeds een hoop kracht in deze reus, ik moet hard werken om hem vast te houden. Als ik probeer hem over te halen tegen de winkelpui te leunen, schrikt hij van mijn stem en probeert zich weer los te rukken. De moeder neemt niet op, het meisje wil haar vriendje halen, kan ik dan nog even op haar vader passen? Ze holt al weg en ik probeer Dracula over te halen op de grond te gaan zitten. Ook dit heeft een averechts effect, het lijkt wel of hij steeds sterker wordt, ik ga dit niet lang volhouden.  

Een ouder echtpaar wil wel helpen, ik vraag of ze een stoel willen halen bij de Chinees verderop. Als we hem kunnen overhalen te gaan zitten hebben we iets meer rust om een volgende stap te bedenken. Als we Dracula eindelijk in de stoel hebben, zakt zijn hoofd opzij en reageert hij niet meer.  Ik bel 112 en krijg instructies van de politie de man plat op de grond te leggen en te blijven checken of hij ademhaalt. Als hij daarmee stopt, moet ik direct weer bellen. 

Mijn vrouwelijke helpster slaat steeds op het hoofd van de man. ‘Wakker blijven!’ schreeuwt ze in zijn oor. Ik vraag of ze wat vriendelijker kan doen, maar ze schermt met haar beroep. Ze zegt dat ze sociaal-medisch hulpverleenster is. Bestaat dat beroep echt? Ik vind haar gedrag maar matig sociaal, maar het helpt wel wat ze doet want af en toe schiet de man weer wakker. In een mini-crisisoverleg besluiten we met zijn drieën te wachten tot de politie er is, dan kunnen zij zelf proberen de reus neer te leggen. 

Het meisje komt terug, de enige hulp die ze heeft weten te halen is een ander, nog kleiner meisje. Ze begint onbedaarlijk te huilen als ze haar vader zo ziet. Ik knuffel haar en beweer dat alles heus goed komt, de ambulance is onderweg. Nog voor ik ik mijn zin beëindig, scheuren twee politiewagens het parkeerpleintje op. Vier agenten nemen de boel onmiddellijk over, binnen tien minuten is de situatie onder controle. De vader ligt vastgebonden in de ambulance, de moeder is getraceerd en komt eraan, het vriendje en zijn zenuwachtig rokende vader zijn gevonden om het meisje bij te staan. Ik ben niet meer nodig. Ik loop naar de HEMA om mijn handen te wassen en een schoon t-shirt te kopen voor ik contact opneem met mijn taalmaatje. OK, Voorburg, point taken.

De jump

Het is begin juni, morgen is de start van de eerste hittegolf van het zomerseizoen voorspeld. Dochter B en ik kunnen ons daar niks bij voorstellen. We zijn in Scheveningen op een doordeweekse dag, de strandtenten zijn zo goed als leeg. Dat is fijn want zo kan ik alle details van Scheveningen goed bekijken zonder dat ik word afgeleid. Ik kom al vijftig jaar in dit voormalige vissersdorp waar eigenlijk nooit echt iets verandert. Dreigt er iets ingrijpends te gebeuren, bijvoorbeeld het neerhalen van het Kurhaus of de Pier, dan volgt steevast, passend bij de badplaats met verraderlijke onderstromingen, een succesvolle reddingsoperatie. Eigenaren en uitbaters komen en gaan, de typerende bouwsels blijven eeuwig bestaan. 

We lopen het strand op, passeren de verlaten trampolines die ik straks misschien wil proberen. Het is koud, toch leggen we onze hamamdoeken neer op het zand en strekken ons uit. Zo laag bij de grond gaat het eigenlijk wel. We hebben mooi zicht op de pier waar een jong meisje met een instructeur omhoog wordt getakeld voor een bungeejump. De gifgroene uiteinden van haar lange zwarte haren lichten op in de zon. Vlak voor het moment dat het bakje stopt, roetsjt er iemand voorbij aan een kabelbaan. Ik knijp mijn ogen een beetje toe als ik naar het meisje met de groene punten kijk, dat nu klaarstaat voor haar jump. Ik neem me voor me zo levendig mogelijk in te beelden wat ze meemaakt. De banden om mijn enkels knellen. Ik vraag de instructeur of ze wat losser kunnen. Hij lacht schampertjes: ‘Wil je liever dat…’ Snel onderbreek ik hem, het laatste deel van de zin hoef ik niet te horen. Ik stel het moment van springen uit door steeds dezelfde vragen te herhalen aan de instructeur. ‘Zit ik echt goed vast? Moet ik echt met mijn hoofd naar beneden springen?’ Ja, dat is het beste en ik moet vooral niet vergeten mijn armen langs mijn hoofd te houden zodat het touw niet om mijn nek kan draaien. 

Als ik met goed fatsoen niet langer kan rekken, haal ik nog eens diep adem en spring. Ik weet direct dat het een grote vergissing is, het gaat veel en veel sneller dan ik me had voorgesteld. Ik ben voorgelogen, het touw is te lang! Deze val is zo snel, zo beangstigend. Ik span al mijn spieren aan en houd mijn adem vast. Na een paar seconden voel ik een grote klap, de adem wordt in één keer uit mijn longen geperst, ik slinger weer omhoog. Er zit zoveel vaart in, dit gaat nog eindeloos duren, veel langer dan ik kan verdragen. Bovendien kan ik niet inademen, dat beangstigt me nog het meest. Ik geloof dat ik weer naar beneden ga en dan  weer omhoog, maar ik ben elk gevoel voor richting kwijt. Dan voel ik opeens dat de vaart er een beetje uit is, mijn longen doen het weer. Ik adem in en uit op het ritme van de slinger. Als ik voor de vijfde keer omhoog veer, is er een omslagpunt, ik ga dit overleven. Ik haal adem, ik ontspan, ik geniet! Bij de zesde slinger doe ik mijn mond open, ik hoor een hoog gejuich. Het lijkt niet van mij, maar ik voel de adem door mijn bronchiën stromen, het geluid móet van mij zijn. 

Veel te snel hang ik stil boven het dek en voel ik dat iemand me naar beneden trekt en me op mijn benen zet. Het bloed dat zich heeft opgehoopt in mijn hoofd stroomt langzaam terug naar de rest van mijn lichaam, mijn ogen zien weer scherp. Ik draai me om naar B om haar te vertellen over mijn ervaring, maar die kijkt naar de meeuwen die in onze richting wandelen. Het zijn flinke beesten met brutale koppen, ze maken een verveelde indruk en hebben vast honger. B komt met een schreeuw overeind als de voorste probeert of haar kleine teen meegeeft. 

Het is mooi geweest, het wordt ons ook te koud. We rollen de doeken op en zoeken een frietkraam. De meeuwen hebben ons door en volgen ons. We gaan onder een afdakje zitten met onze frietjes zodat ze ons niet van bovenaf kunnen beroven. Ik heb ze lang niet gegeten, frietjes, ik ben het een beetje verleerd. Er blijft zo’n kleine droge horizontaal in mijn keel steken. Slikken, kloppen, schrapen, het helpt allemaal niets. Ik kan gewoon ademen, maar krijg het toch benauwd. B bestelt cola en vraagt of ze het willen opwarmen, een oude truc van mijn oma. Dan zie ik het meisje met de groene punten voorbij lopen met haar vriendje, ze kijkt tevreden. Ik heb nog een vraag voor haar, maar die kan ik nu niet stellen. Tegen de tijd dat de warme cola mijn frietje zacht heeft gemaakt en ik het kan wegslikken, is ze uit het zicht verdwenen. In mijn slokdarm zitten nu centimeterslange diepe groeven, het voelt of er een hoop intern vel is weggeschraapt. 

‘Wat had je haar dan willen vragen?’

Of ze op mijn hamamdoek had gezeten tijdens de jump, dat zou ik namelijk gedaan hebben als ik in dat bakkie had gestaan, zestig meter boven de zee met een creepy instructeur en knellende banden om mijn enkels. Ik ben er nog steeds mee bezig als ik achter B aan loop over het betonnen pad langs de strandtenten. Het zijn er nu zoveel dat er geen ruimte meer tussen zit, ze gaan in elkaar over. Vanaf morgen zitten die loungebanken helemaal vol, nu zien we alleen een vader met een baby op zijn buik. Hij wandelt rustig voor ons uit met een hoorntje in zijn hand. Papa neemt een grote lik van zijn ijsje, er valt een klont op het hoofdje van zijn kale kind. Hij doet wat iedere ouder zou doen, menselijk of niet. Hij likt het hoofdje van zijn pasgeborene netjes schoon.

Oostduin(1)

Mijn moeder heeft er genoeg van. De kleine steenuiltjes van stichting Happy Wings kon ze nog waarderen, maar nu er een grote oehoe los rondvliegt in het restaurant van verzorgingstehuis Oostduin wil ze weg en wel onmiddellijk. De opeengepakte bejaarden met activiteitenbegeleiders en mantelzorgers versperren elke mogelijke doorgang, maar mijn moeders vastberadenheid heeft haar leven lang haar paden geëffend, dat is vandaag niet anders. Ze prikt haar rollator naar voren en baant zich een weg. Ik kan niet anders doen dan haar volgen. De activiteitenbegeleidsters moedigen me daarin aan, ze kennen mijn moeder goed.

Er staan veel beesten en kinderen op het programma van Oostduin. In de zomer gebruiken ze voor de talloze happenings veelal de parkachtige tuin, in de andere seizoenen is er het restaurant. Mijn moeder is meer van de kinderen. Babies, peuters, basisschoolleerlingen, ze vindt ze allemaal lief. Haar afwezige geheugen, de gebrekkige taal die ze nog ter beschikking heeft staan haar nooit in de weg contact te maken met kinderen. Lachend gaat ze erop af en zegt ze gedag. Op hun reacties blijft ze nog wel een uur lang vrolijk. 

Ik ga wel eens mee op een bejaardenuitje als begeleider van mijn moeder. Dagtochten waarbij een rustige geest een belangrijke kwaliteit is om zo’n dag goed door te komen. Dertig bejaarden in hun rolstoel een bus íntakelen kost anderhalf uur, uíttakelen zeker niet minder. Dat komt door de onrust bij de bejaarden als de bus stopt, dan willen ze er allemaal tegelijkertijd uit. De eerste activiteit na de logistieke operatie op plaats van bestemming, bestaat uit koffie drinken en appeltaart eten. Typisch Nederlands en dat krijg je er niet uit. Tijdens de evaluatie na mijn eerste uitje suggereerde ik dit onderdeel te schrappen of op een ander moment op de dag te doen. Alsof ik had voorgesteld iedereen om te brengen, zo ontzet waren de reacties. Mijn voorstel haalde het niet. Voor mij persoonlijk geen probleem, mijn moeder gaat toch wel aan de wandel wanneer het haar belieft, maar veel van haar collega-bewoners zijn minder mondig en die moeten dus het verplichte nummer uitzitten voor ze eindelijk naar iets interessants gerold worden. Misschien heb ik het mis en projecteer ik mijn eigen behoeften te veel op ouderen die zichzelf helaas niet goed meer kunnen uitdrukken.

De uitjes zijn niet alleen bedoeld voor de bejaarden, het is ook duidelijk dat de mantelzorgers en vrijwilligers genieten van het contact met elkaar. Sommigen hebben behoefte aan humor, begrip, steun, herkenning en sommigen willen graag applaus voor hun engelengeduld en hun inspanningen. Van degenen die ze verzorgen krijgen ze dat niet altijd meer, mantelzorgers regelen dat daarom onderling. Ik leer mensen kennen die al jaren de partner van hun overleden moeder blijven bezoeken omdat die verder niemand anders heeft. Ik maak kennis met een man die hier voor zijn schoonmoeder komt omdat zijn vrouw niet met haar moeder kan opschieten. Ik ontmoet twee zussen die hier al twintig jaar komen, eerst voor moeder, nu voor vader. Ik hoor de achtergrond van de medebewoners van mijn moeder, wat ze vroeger voor werk deden, wat voor mensen het waren. Bij de meesten blijft de essentie lang overeind, net als bij mijn moeder. Ze wil graag dat iedereen het naar zijn zin heeft, daar spant ze zich nog steeds voor in en, hoewel ze de meeste gedachten onmiddellijk weer kwijt is, vergeet ze hierbij niet zichzelf. Goed zo, mam, houd dat vol, ik volg je wel.

De stem van het water (2)

Ik ben blij met mijn nieuwe leefomgeving al doe ik erg lang over het leren van waterzaken. Voorbeeld. In mijn zojuist bekomen schuitje werkt het stuur als in een auto. Handig, zou je denken. Veertig jaar geleden wenden mijn hersens aan een roer, nu zijn ze geprogrammeerd: ‘Als op boot, stuur naar de andere kant dan waar je naartoe wilt.’ Krijg die regel er maar eens uit. Andere voorbeelden. Leesbrillen drijven niet. Een willetje heet tegenwoordig een fender. Stuurboord is rechts, maar waar is rechts? Voor ik in het ijskastje kan, moet ik eerst een groen knopje indrukken, hard aan het deurtje rukken heeft geen zin. Trappetjes om in het water te komen zijn er niet voor niets. Het is belangrijk om je eigen lengte niet te vergeten als je onder een bruggetje door vaart. Het is belangrijk dat je je vasthoudt met minstens één hand als je iets in het kajuitje wilt zetten. Met een hoed op zie je niet hoe laag het deurtje is als je uit de boot wilt klimmen. 

We maken een tochtje. De hele dag passeren we zwemmende gezelschappen. Opa, oma met de hond. Papa, mama met twee van de drie kinderen. Oudste kind met zijn vriendjes. Horden pubers, gesorteerd op grootte en bravoure. Een groep verpleegsters, een kluit brandweermannen, een gediversifiseerde afdeling op bedrijfsuitje. Overal zien we mensen en kinderen watertrappen, schoolzwemmen en van bruggen springen. Aan het eind van de dag, als we weer veilig terug in de haven zijn, spring ik er zelf bij. 

Zo, dat is lekker, ik hoef nergens over na te denken, ik hoef alleen te zorgen dat ik niet verzuip. Zorgeloos zwem ik  langs de kade in Delfshaven en zie weer heel andere dingen dan te voet. Op het gebouw ´Studio Nul’ hangt een bordje met ‘Gedoe Management’. Het logo bestaat uit een opengesneden hoofd met een hoop blokjes en rondjes op de plaats van de hersens. Een druk hoofd, dat is duidelijk. Is dat drukke hoofd van de eigenaar van Gedoe Management of van de directeur vóór dat hij/zij Gedoe Management heeft ingehuurd? Is er wel een directeur die Gedoe Management wil inhuren? Hoe langer ik erover nadenk, hoe onrustiger ik word. Ik zwem daarom verder en passeer het pand waar gister de deur werd ingeramd door de politie. Pal tegenover de deur staat nu een feestelijk gedekte tafel met zes stoelen op de kade. Wat gaat er gevierd worden zometeen en heeft dat iets te maken met de gebeurtenissen van gistermiddag? Slechts een paar meter verder zie ik bordjes met verordeningen. Ik lees dat we na tien uur ‘s avonds geen kabaal mogen maken. Op geen enkel moment van de dag mogen we alcohol nuttigen of overlast bezorgen. Ik heb wel eens gelezen dat het niet werkt om te vertellen wat er niet mag, aan de andere kant is het een hoop werk om op te schrijven wat men wél mag.

Ik crawl verder en groet Loes van ‘Bij Loes’. Haar eettentje ligt vlak bij het poolcafé waar we ook vegetarische burgers kunnen krijgen. Ik overweeg door te zwemmen naar Café Soif, maar mijn armen zijn al aardig moe, langs de andere kant van de haven zwem ik terug. Ik heb het er maar druk mee. Na een ‘Dag, mensen van de Oude Sluis’, een weesgegroet bij de Pelgrimsvaderkerk en herinneringen ophalen bij restaurant De Souq realiseer ik me dat ik flinke honger heb. Gelukkig ben ik bijna terug bij het schuitje, nog een paar slagen en dan klim ik weer aan boord. Als ik me afspoel op de steiger zie ik dat een bont gezelschap heeft plaatsgenomen aan de gedekte tafel. Zij gaan vast alle verordeningen aan hun laars lappen. Ik denk niet dat Gedoe Management er aan te pas moet komen, ik denk dat iedereen met deze warme dagen elkaar een beetje met rust moet laten. 

De stem van het water (1)

‘Waar komt deze energie vandaan?

Ik ken de man niet die me dit vraagt. Ik waande me juist alleen in het park en was luidkeels aan het zingen. Toen ik de hoek omsloeg met het pad mee, zat daar opeens deze oudere heer naast zijn fiets, mooi diffuus verlicht onder de grote beuk. Hij heeft een oprechte glimlach, ik mag hem direct. Aangezien ik de afgelopen week met nogal wat lieve Amsterdammers op een berg heb gezeten, meen ik zijn accent te herkennen, maar vraag voor de zekerheid waar hij vandaan komt.

‘Uit de hemel.’

O God, toch niet weer zo’n eigenstadverliefde. Maar nee, het wordt snel duidelijk dat ik hier een ontmoeting heb met met een verlichte ziel. Hij vertelt me dat hij vroeger beeldhouwer was en nu geen kracht meer heeft om zijn vak te beoefenen. Hij is er van overtuigd dat het geen zin heeft daarvoor naar een arts te gaan, want of hij beter wordt of niet hangt af van de toestemming van de kosmos. De oude man houdt van praten, in het bijzonder van uitleggen. Ik verneem dat ik in dromenland ben, maar hijzelf is wakker, daarom krijg ik allemaal gratis adviezen. Dat bootje dat we willen kopen? Dat is echt onzin, daar moeten we beslist niet aan beginnen, daar rust geen zegen op.

Ik onderteken het contract met de Belgische Arnout met mijn zwierigste krabbel en vier ferme punten. Nog nooit was ik zo zeker van een aankoop. Ik was acht jaar oud toen ik de film ‘De stem van het water’ zag van Bert Haanstra met jaren zestig beelden van waterrecreatie in Nederland. De muziek van Robert Heppener zorgde voor een sfeer die niet zozeer de vreugde van het waterleven, maar meer het voortbestemde onderstreepte. Dit doen wij, zo gaat dit, dit hoort bij ons. En nu doen G en ik daar opeens aan mee. Nou ja, opééns? Als ik terugkijk op mijn eigen leven dat al vroeg begon met zeiltochten met mijn ouders, is dit onontkoombaar. 

Eerst nog de technische uitleg. Arnout is jong, mager en gek van techniek. Achter zijn brillenglazen glimmen de blauwe oogjes van trots als hij de verbeteringen uitlegt die hij de afgelopen jaren heeft aangebracht aan de rode dieselmotor. Zijn uitleg is niet gericht op het gebruik van de boot, maar op de logica van de fysische wetten. Telkens als hij vertelt hij hoe het zit, eindigt zijn zin met ‘Waarom?’. Eerst denk ik dat ik weer in zo’n ellendige quizsituatie terecht ben gekomen, maar gelukkig beantwoordt Arnout al zijn eigen vragen. Arnout is van de school van het preventieve onderhoud én hij is perfectionist. Wij maken ons geen zorgen over de conditie van het bootje. 

Na ruim drie uur uitleg wordt het tijd om afscheid te nemen. Het valt Arnout zwaar, maar hij móet vanwege de liefde. Zijn Aziatische vriendin wil niet langer op een boot wonen, ze wil een huis van steen. Ze heeft zich niet met de kennisoverdracht bemoeid, behalve toen het over de kachel ging, daar weet ze echt alles van. We schudden Arnout de hand, hij maakt nog een foto van ons terwijl we met onze nazaten een feestelijke fles ontkurken en op de achtersteven proosten. Dag Arnout, het ga je goed.

We zitten in ‘de Stem van het water’, we zijn niet langer toeschouwer, we doen méé. We stellen ons voor aan havenmeester Maarten. We ambiëren een permanente ligplaats in dit deel van Delfshaven, maar daartoe moeten we eerst geballoteerd worden voor de vereniging. Als we die hebben doorstaan moeten we ons nog een jaar goed gedragen voor we definitief zijn toegelaten. Ik weet niet precies wat ik me daar bij moet voorstellen, dat goed gedragen. We liggen midden in een gezellige volkswijk van Rotterdam met talloze kroegjes en restaurantjes. In het weekend worden regelmatig geschillen uitgevochten, niet zelden met dodelijke afloop. Alsof we welkom geheten worden door de dynamiek, verschijnen, net als we ons bootje prepareren voor onze eerste vaartocht, een ambulance en twee politie-auto’s  op de kade. Er is iets aan het handje in een van de appartementen, de deur wordt ingeramd. Als dat is gelukt, verdwijnt een peloton gele hesjes in het donkere gat. Ik betrap mezelf op de neiging een stoeltje erbij te pakken en te kijken hoe dit drama afloopt, gelukkig denk ik op tijd aan de ballotage. Ik ruk me los, draai me om en zwabber het dek.