Rondreis door Vietnam en een toetje Singapore met dochter J

16 april – 1 mei 2017

Hoe ver (17 april 2017) 

Dochter J en ik hebben geluk dat we ons rijtje in het vliegtuig mogen delen met de kleine, aardige Mario uit Turijn die zijn gebrekkige Engels compenseert met mimiek. Bij alles wat we zeggen laat hij zien dat hij in een deuk ligt zonder er geluid bij te maken. Zijn keurige kapsel en kleding verhullen niet dat we te maken hebben met een echte, zij het wat ingetogen levensgenieter. Mario vindt alles lekker. Ik ben nog veel te gestresst om te eten, maar kan mijn vegamaaltijd gewoon bij Mario kwijt. Het lekkerste vindt hij de amandeltjes. Eerst likt hij het zout eraf en daarna sabbelt hij erop of het mintjes zijn, zo doet hij lekker lang met zijn zakje. J krijgt genoeg van het smakgeluid en zet haar komische tv-serie steeds harder. Mario heeft het in het dagelijkse leven maar druk met zijn wijnbedrijf en is nu op weg naar Bali om uit te rusten. Zijn lichaam past perfect in de stoel van de Boeing zeven zoveel zodat hij na twee cognacjes onder zeil gaat en pas in Kuala Lumpur ontwaakt om stilschaterend afscheid van ons te nemen. 

J en ik staken teveel uit om goed te kunnen slapen. Daar maken we ons geen zorgen over, want de rest van de reis is te overzien. Denken we. Uiteindelijk zullen we er zeventwintig uur over doen om ons backpackershostel in Hanoi te bereiken.

 In Kuala Lumpur weten we hier nog niets van. De douanebeambte complimenteert me dat ik mijn paspoort met mijn rechterhand aanbied. Hij legt me uit dat Aziaten het onbeschoft vinden als je ze iets geeft met de linkerhand. O ja! 

We krijgen niet snel genoeg van stewardessen kijken op dit vliegveld. Ze marcheren steeds in groepjes van zes. Aziatische vliegmaatschappijen kleden hun personeel of ze naar een bal gaan, maar als je goed kijkt zie je dat het toch ook praktische bedrijfskleding is. Het vliegveld van Kuala Lumpur bestaat verder voornamelijk uit chique chocoladewinkels, (waarom hier? Zodra je hier een reep even mee naar buiten neemt verandert het in bruine kliederzooi) waar we slaperig van worden. Mijn reisgenote zet een wekkertje en we strekken ons uit op de vloer. Ik ontdek iets nieuws aan mezelf: ik kan me in een coma laten vallen en daar ook weer na korte tijd uit ontwaken. Zo, dat is handig, zeg, als je even niets te doen hebt. En moe bent. 

Bij de volgende stop in Ho Chi Minh City is het helemaal handig want daar moeten we lang wachten wegens vertraging. Uiteindelijk mogen we met het busje mee dat ons naar het vliegtuig brengt. Een drietal mannen is de vleugels nog aan het inspecteren met grote schijnwerpers terwijl wij het wankele trappetje opklimmen. Deze airbus gaat al een tijdje mee, dat zien we aan de lockers die niet goed sluiten, de gaten in de stoelen, de afgebladderde verf. Onze mannelijke pursers zijn wel wat gewend, ze snoeren ons vast en geven de piloot opdracht te vertrekken. De piloot gaat er op in, hij taxiet met ons rond tot we er duizelig van worden, maar dan roept hij om met hoge piepstem dat hij het niet aandurft en moeten we er weer allemaal uit. We moeten weer allemaal het trappetje af, het busje in, mee naar de hal waar alle winkeltjes inmiddels gesloten zijn. Ons water is al uren op, maar zie, ook met tong tegen het gehemelte geplakt is comadutten mogelijk.

Een oud Vietnamees gezegde luidt dat alles uiteindelijk goedkomt en zo is het ook. Om vier uur ’s nachts kloppen we op de glazen deur van de hostel in Hanoi om de Vietnamees op het veldbedje te wekken. Hij durft ons aanvankelijk niet binnen te laten, tot we op het idee komen op onze hurken gaan zitten en lief te kijken. Ik denk dat we beangstigend groot zijn, zeker ’s nachts met tegenlicht. Het hielp, we mochten naar binnen. Alles komt uiteindelijk goed.

Hanoi (18 april)

Dochter J zweeft rond in Hanoi, denkt dat ze in een film terecht gekomen is en dat is ze ook. Hoe blij ben ik dat ik daar in meespeel! Het is wel een drukke film, er gebeurt van alles en met onze 3D brillen kunnen we bijna niet kiezen waar we moeten kijken. Omhoog naar de samengedrukte geveltjes met balkonnetjes met louvre-deurtjes in alle kleuren, omlaag naar de gehurkte Vietnamezen voor hun handeltjes, op ooghoogte naar de winkeltjes met t-shirts en lampionnetjes. Het filmgevoel wordt misschien versterkt omdat er voortdurend foto’s van ons worden gemaakt. Sommige mensen doen het stiekem, anderen nemen daar niet eens de moeite voor. Ze gaan gewoon voor ons staan en klikken op hun mobiel. 

Tijdens ons rondje langs het Hua Trang meer wil een jongeman ons interviewen voor zijn Engelse studie, terwijl hij zijn medestudentes opdraagt het te filmen. Het wordt een lange, saaie film waarin hij vooral veel zelf aan het woord is, maar wij wel antwoord moeten geven op de vraag of het verstandig is verliefd te worden als je nog studeert. Als we uitleggen dat verliefd worden geen keuze is, schudt Bi Choa meewarig zijn hoofd. 

‘Wrong answer?’ vragen we beleefd. Ja, wrong answer. Tijdens de rest van ons interview blijkt dat hij al onze antwoorden afkeurt. 

Op het terras waar we Vietnamese koffie uitproberen zijn we getuige van de deals die een Canadees echtpaar maakt met straatverkopers. Ze hebben plezier in het afdingen. J en ik letten goed op, wij vinden het nog gênant. De man wil trouwens niet naar het mausoleum van Ho Chi Minh. Hij is stomverbaasd dat ik niet zelf kan bedenken waarom niet. ‘Well, he was a communist, wasn’t he?’ 

Hanoi heeft één jazzclub, die van Bingh Minh. We vinden het in de chique wijk Hoan Kiem, achter de opera. Goede jazz, maar de muzikanten maken nul contact met het publiek. Ze turen steeds bloedserieus op de bladmuziek die Bingh voorafgaand aan elk nummer uitdeelt. We worden er een beetje onrustig van. Groot is onze opluchting als er een Vienamese lady opstaat en achter de microfoon plaatsneemt. Lachen doet ze ook niet, maar ze kijkt ons wel aan en laat haar armen meegolven op haar langzame vibrato. Tevreden laten J en ik ons achterover in de kussens zakken. We nemen nog een slurpje van onze lemon juice en doen een high five. Met rechts uiteraard.

Meijt Phong naar Halong Bay (19 april 2017)

Phong heeft een afzakbril die de helft van haar gezicht bedekt, ze is jong, chaotisch en onweerstaanbaar. Haar taak is achttien mensen op een tripje naar Halong Bay te begeleiden. Ze heeft er haar handen vol aan, maar maakt het zich ook niet gemakkelijk steeds dingen te zeggen waar we van schrikken en niet waar blijken te zijn. Ze moet steeds heel hard lachen als ze zichzelf corrigeert en de opluchting op onze gezichten ziet. Zo zijn er geen hoge golven in Halong Bay, maar een lichte deining, hoeven we geen 1000 trappen op voor de Hang Dau Go, de grot der wonderen, maar slechts 100 en heeft de chauffeur van het busje wel degelijk een rijbewijs. 

 Phong springt steeds als we het niet verwachten, te voorschijn om ons bijeen te jagen. Alle achttien willen we in haar net en niet alleen omdat we graag een van de zeven wereldwonderen willen zien, de beloofde zeevruchtenlunch aan boord van Violet nummer 3 willen nuttigen en de grot van de wonderen niet willen missen. Iets in Phong doet ons veranderen in makke schapen die natuurlijk willen bijboeken om ook nog in een bambooboot te worden rondgeroeid door een vissersvrouw.

 Vroeger mocht je hier zelf kayakken, maar Phong fluistert dat dat sinds het ongeluk van een paar weken geleden niet meer mag. J en ik piekeren de hele dag over dat ongeluk. Wat kan er in vredesnaam gebeurd zijn in deze rimpelloze baai met de prachtige rotsformaties met hun lieflijke namen als kissing chicken? 

 Het moet wel een ruzie zijn geweest tussen groepen wilde toeristen die elkaar hebben geslagen met peddels. Er zal er wel een verdronken zijn. Zoiets. 

 We willen het vragen aan Phong, maar zij is druk bezig met een quiz. Ze schijnt steeds met haar laser op de stalagmieten en stalactieten in de wondergrot en dan moeten wij zeggen wat we er in zien. J en ik hebben al gauw door dat ze alles goedkeurt als het maar romantisch is. We winnen de quiz op onze sloffen.

 Op de terugweg zien we prachtige karbouwen met glanzende vachten. Onverstoorbare beesten. Ze kijken niet eens op als ze worden ingehaald door een horde op hol geslagen chihuahua’s. Een koddig gezicht. J en ik krijgen er honger van. Dat komt goed uit want we naderen Hanoi, de stad van negen miljoen inwoners, vier miljoen brommers en ik denk een miljoen uitstekende koks. Alles wat op hun pad komt wordt verwerkt in een soep met duizend smaken. En dan nog staan er allerlei potjes op de lage tafeltjes met lekkers dat je er nog bij kunt gooien. Zure knoflook, regnboogpepers, groene steeltjes en elk steeltje ruikt weer anders. Vandaag nemen we er een Vietnamees biertje bij. Om ons geluk nog verder af te dwingen.

De weg naar Ho (21 april 2017)

 Held Ho Chi Minh is al bijna vijftig jaar dood, maar in Hanoi kun je hem nog steeds bekijken. Dat lijkt ons wel wat, een mausoleum waar het vast koel is. We wandelen het oude centrum uit, laten het oorverdovend kabaal van de toeterende brommers een beetje achter ons en komen in de wereld van de ambassades. De Oost-Europese landen maken werk van hun verschijning. Ze hangen hun facades vol met vaandels en immense reclamefoto’s met hoogtepunten van hun vaderland. De rest van Europa houdt het op een bescheiden bordje met een piepklein vlaggetje alsof ze niet teveel ruchtbaarheid willen geven aan hun bestaan. Alleen Italië wijkt af. Die heeft zelfs een Italy Promotion Center in Hanoi. J en ik zijn dol op promotie en overwegen een bezoek. Maar eerst het lijk van Ho.

 Terwijl we onze reisstijlen bespreken (ik ga alles onmiddellijk vragen, Jessa haalt voldoening uit het zonder hulp uitvinden) passeren we een lange muur met straatkappers. Ze hebben elk een spiegel in de muur geschroefd en een verhoogde stoel neergezet. Als een Vietnamese klant in blote bast geknipt en geschoren is, blaast de kapper zijn blazoen uit voor hij het weer aan laat trekken. Hier valt het ons op dat de Vietnamese mannen hoge hakken dragen. 

 In het parkje dat volgt hippen vogeltjes voor ons uit die hun vleugels als waaiertjes uit kunnen klappen. Ze kunnen zo bij de revue. Hun broertjes met de kuifjes worden door de Vietnamezen in kooitjes gestopt en boven hun winkeltjes gehangen, maar deze passen er misschien wegens de spanwijdte niet in.

 In het voedselstraatje slaan de receptoren in mijn neus weer op hol, er zijn zoveel nieuwe geuren en ze wisselen elkaar zo snel af. Een oud vrouwtje is kikkers aan het barbecueën, haar dochter snijdt een lange, ronde vis aan stukken. We kopen ananas en ander fruit waar we de naam niet van kennen en wandelen door naar Ho. Hij was bij leven tegen mausoleums, hij vond ze niet hygiënisch en niet efficiënt, maar dood kon hij de bevolking natuurlijk niet tegenhouden. De Vietnamezen hebben er wel iets waardigs van gemaakt, het mausoleum is eenvoudig, ingetogen, maar ook strak en mooi gekleurd. Ho mag niet teveel bezoek per dag, daarom mogen we er niet meer in, maar ook aan de buitenkant kunnen we onze respect betuigen. Dat houden we een tijdje vol tot de hitte ons bijna velt en we op een holletje naar het voedselstraatje terugkeren voor lunch met Bia Hoi, versgebrouwen bier zonder chemische toevoegingen dat binnen een paar uur opgedronken moet worden. Heel Vietnam werkt daar aan mee en wij nu ook. 

 De schuimkraag is zo stevig dat je je tanden er echt in moet zetten voor je bij het gele hemelswater komt. Hier zitten we dan tussen de Vietnamese mannen op plastic kinderstoeltjes op straat met onze eggfried rice en weer een nieuw hoibiertje gelukkig te wezen. De tempel of Literature uit 1070 moet dan nog komen, net als de nachttrein naar Dong Hoi in een coupe die we delen met aardige, jonge Vietnamezen. Life can be so sweet on the sunny side of the ….

De ogen van Augên (22 april 2017)

Ik heb veel lieve mensen ontmoet in mijn leven, maar Augên van Tung Homestay in Dong Hoi spant de kroon. Ze is tenger en gespierd en past in de palm van mijn hand. Haar smalle voeten hebben geen boog, misschien heeft ze zware dingen moeten dragen in haar nog korte leven, maar haar ogen filteren alles wat slecht is uit de wereld. 

 Als we aankomen om half zeven in de ochtend is onze kamer natuurlijk nog niet klaar, maar Augên wil alles doen om het ons naar de zin te maken. Ze wil zelfs thuis haar fiets halen om aan ons uit te lenen als ze hoort dat we uit Holland komen. Ik krijg visioenen van mezelf op de mini-fiets van Augên. Ik fiets in hoog tempo rondjes over het pleintje voor de homestay, Augên springt op mijn rug, gaat op mijn schouders staan en saltoot er weer af. Ik kan hier in de tropenhitte lang blijven hangen in zo’n visioen, maar J maakt me wakker voor een tochtje naar de markt voor ontbijt. 

 Niemand spreekt hier Engels. Als we op een laag plastic stoeltje plaatsnemen krijgen we iets voorgezet dat heerlijk ruikt, maar er drijven onmiskenbaar stukken zoogdier in. Dierengeluiden nabootsen en nee schudden is internationaal, dus het lukt ons uit te leggen dat we iets zonder beest willen. We krijgen nieuwe kommen met heerlijke groene en gele slierten. 

 Dong Hoi was ooit een militaire basis waar hevig gevochten is tijdens de Vietnam oorlog. Uiteindelijk is de stad platgebombardeerd door de Amerikanen. Er staan nog vier oude ruïnes overeind, de rest van deze stad is niet ouder dan vijftig, zestig jaar. Toch ziet het er overdag aantrekkelijk uit. Dong Hoi ligt aan de parfumrivier en aan de Zuid-Chinese zee. We lopen een tijdje langs de rivier met de prachtige oude, houten vissersboten in verschoten kleuren. Net als we de grote brug willen oversteken, komt de man van Augên op zijn brommer om ons te vertellen dat onze kamer klaar is. Hij had net zo lang rondgereden tot hij ons gevonden had. 

 ’s Middags doen we iets waarvan ik van te voren had gezworen het nooit te zullen doen. We huren een brommer. Wat een feest om bij J achterop van markt door de stad, langs de rivier en naar strand te brommeren, de zee in te springen, te lunchen bij het door Augên aangeprezen Quán ân Chay, een walhalla restaurant voor vegetariërs. Tot nu toe hebben we op straat heerlijk gegeten, maar dit is echt Vietnamese haut cuisine. Ik zou hier wel alles willen proberen, het is vast allemaal even lekker. Het meisje dat de loempiaatjes rolt zingt hardop mee met alle liedjes op de radio.

 ’s Avonds gebeurt er iets dat ik totaal niet had zien aankomen. Dong Hoi transformeert naar een Aziatisch Las Vegas. Overdag onschuldig uitziende beelden, bruggen, gebouwen, blijken vol verborgen knipperlichten te zitten in alle mogelijke kleuren en die gaan na zonsondergang allemaal aan. Dong Hoi babies worden door hun ouders meegenomen naar een babydisco waarin kinderwagens worden voorzien van keiharde Dolly Dot muziek en wild knipperende kerstverlichting. Hun oudere broertjes en zusjes krijgen prompt ADHD en mogen de wagentjes net zo hard rondduwen als ze maar willen. Als ze daar moe van worden kruipen ze bij de babies in de kinderwagen en gaan de ouders rennen. 

 Als ik mijn blik afwend en naar de rivier kijk, zijn de oude, romantische vissersboten er nog steeds, maar opeens zijn ze niet meer op hun plek. Ik raak er danig van in de war en loop terug naar de homestay. Ik zie aan Augên’s ogen dat ze het precies begrijpt. Ze lacht en gaat ons voor naar het balkon waar ze de stoeltjes zo slim neerzet dat we geen last hebben van Vegas. We proberen weer een nieuw fruitje van de markt en zie, het klopt allemaal weer.

Vegaparadijs (23 april 2017)

Tuen Homestay voorziet alleen in ontbijt, maar nu Augên ons ’s ochtends zo ziet smullen van haar gerechten biedt ze aan voor ons naar de markt te gaan om ook voor ons een lunch te koken. Op zo’n aanbod hadden we niet durven hopen. We gaan snel wandelen voor extra plek en trek. In Dong Hoi zijn de matrassen trouwens weer zoals ik me herinner van Azië, zo hard als een plank. Onze verwende, westerse ruggen worden na een paar uur slaap wakker en geven signalen af aan het slaapcentrum in de hersenen. Daar speelt zich dan weer een heel gevecht af en het is maar weer afwachten wat er gaat winnen. Enfin, mijn ervaring is dat je dan beter een paracetamolletje kan nemen om de nacht af te maken. 

 We moeten even omschakelen, de temperatuur is dertien graden lager dan gister. Goed wandelweer. Vandaag is het 25 graden, bewolkt en er staat zoveel wind dat de vissersboten binnen blijven. Ligt het aan het grimmige weer of aan de strikte ordening van de boten dat Dong Hoi zich vandaag aan me als een militaire basis voordoet? Misschien blijft zo’n historie in de genen van de stad zitten al moet het weer helemaal opnieuw worden opgebouwd. Dat opbouwen doen ze trouwens prima, ze zetten mooie huizen neer met pilaren en balkons. De plafonds zijn zeker vier meter hoog, onpraktisch, maar wel chic.

 Een sexverslaafde houdt zichzelf bezig onder de brug. Ik zou zeggen: een a-typisch straatbeeld. Wel typisch voor het straatbeeld is dat hij zijn helm erbij ophoudt. Veel mensen houden hun helm op als ze niet meer aan het brommeren zijn. Ze verkopen dragon fruit, drinken bia hoi, knuffelen hun kinderen, dammen met bierdoppen met hun maat en alles met een helm op hun pan. De vrouwen vergeten ook vaak hun mondkapjes af te zetten. Misschien weten ze niet waar ze het anders moeten laten, misschien voelen ze het niet meer zitten.

 Drie meisjes rond de twintig willen met ons op de foto. Als we ja knikken is er een zo enthousiast dat ze zich op J stort en haar in een omhelzing houdgreep houdt tot er genoeg plaatjes genomen zijn. Als de meisjes genoeg geschoten hebben hollen ze giechelend weg. 

 Augên heeft zeevruchten bereid met groentes en schelpensoep met ananas. Als ze alles heeft opgediend spreidt ze een matje uit op een van de tafels en gaat er op liggen. Het is tijd voor haar om te rusten. Ze legt ons uit dat ze niet echt gaat slapen en dat we niet zachtjes hoeven te doen. Ze ligt op haar matje te kijken hoe wij de rauwe inktvisstukjes in het sausje met gember dopen. Zie je wel, die beesten moet je helemaal niet verwarmen.

 Het doet een beetje pijn in mijn hart Augên te verlaten, maar we hebben tickets voor de trein naar Hue. Ook daar is hevig gevochten, maar is nog een complete Citadel bewaard gebleven. Die willen we wel graag zien.

Vredig Hue (24 april 2017)

Denk ik net dat het onmogelijk nóg leuker kan worden, gebeurt het toch! Michael van de Four Seasons Hostel in Hue heeft handige vrienden en alles tot in de puntjes geregeld. We krijgen warme, natte doekjes om ons mee schoon te maken voor we ons op het welkomstfruit kunnen storten. Een van Michael’s vrienden brengt alvast onze rugzakken vast naar boven. Michael heeft een suggestie voor ons diner en het doorbrengen van de avond. We hebben geen enkele reden iets anders te willen. 

 J en ik praten net na over de Aziatische romantische film die we in de trein hebben gezien als onze gerechten worden opgediend. Er zitten hemelse rolletjes bij van dunne rijstflapjes gevuld met tofu en muntblaadjes met een pepersausje. Geen wonder dat ze vegetables hier vaak unforgetables noemen. De wificode is iloveyou.

 In Hue lopen relatief veel westerlingen rond, daarom vallen we veel minder op en worden we minder gefotografeerd. Het verkeer is weer gekkenhuis zoals Hanoi, maar inmiddels zijn we geroutineerde overstekers, dus dàt zien we niet als een probleem. Maar ook na een nacht slapen in een bed met rozenblaadjes, durven we het brommeren niet aan. Aangezien we wel alle tombes willen bekijken rond Hue en fietsen te ver is, huren we Liyn in met haar witte chevrolet.

Liyn betekent lotusbloem en daar is ze trots op. Verheven als een lotusbloem rijdt ze ons veilig en secuur naar de drie belangrijkste tombes van Vietnamese keizers die hebben geleefd in de 19e eeuw. Keizer Tu Duc heeft zijn tombe zelf ontworpen, niet alleen om na zijn dood dienst te doen, maar ook om van te voren met zijn duizend concubines voor nageslacht te zorgen. Dat is hem helaas niet gelukt. Ik vind dat onwijs vreemd, je zou toch denken dat minstens een paar van die duizend dames voor een oplossing zorgen, zo zwaar zullen ze toch niet bewaakt zijn? 

 De tombes liggen in parken met ingetogen, symetrische gebouwtjes, bruggetjes, lotusvijvers, bonzai en plumeria rubra, de tempelboom of eigeelboom. Er zijn weinig bezoekers, we horen slechts de vogels en krekels. Aan de overkant van de vijver grazen glanzende karbouwen, elk begeleid door een eigen witte ibis. We worden er stil en sereen van en gaan steeds langzamer lopen. 

De citadel willen we tot morgen bewaren, maar Liyn vertelt dat er vanavond een festival is waarbij de Citadel wordt verlicht. We blijken niet de enigen te zijn die dat willen zien. Alles onder de 18 in Hue komt op zijn brommer aan en heeft zijn gitaar meegenomen. Als de bezinedampen zijn opgestegen zien we de Citadel stralen op vredige groepjes die meerstemmig zoete liedjes zingen. In Hue hoeven de gitaren niet te worden gestemd, het klinkt toch wel.

Hoi, Hoi, Hoi, Hoi An! (25 april 2017)

In elk huis, op elke hoek van de straat, onder de mooiste bomen langs de rivier vind je kleine boeddhahuisjes met kleine offers zoals vers fruit, bloemen, maar ook fabriekskoekjes in originele verpakking en blikjes bier. Voor de boeddha staat steevast een vaasje met wierookstaafjes waarvan een aantal beprikt met de filter van een opgerookte sigaret. We komen heel wat fraaie exemplaren tegen op onze wandeling.
Al het dellerige van de verlichte Citadel van gisteravond is er door het ochtendlicht weer afgepoetst. Overdag is ze weer de waardige dame van ruim zevenhonderd jaar oud die zoveel keizers een goed huis heeft geboden. Ze is wat pracht en praal kwijtgeraakt door schietpartijen in de Vietnam oorlog, maar dankzij Koreaanse sponsoring schieten de Vietnamezen goed op met de restauratie. We dwalen uren door de oude keizerlijke stad met paleizen, tempels, bijgebouwtjes, tuinen voor we ons terughaasten naar Four seasons waar we worden opgehaald voor de bus naar Hoi An. Een van Michael’s vriendjes haalt nog snel take away lunch voor ons op voor onderweg.

De bus ziet er aan de buitenkant heel normaal uit en we zijn dan ook onvoorbereid op wat komen gaat als we onze schoenen in een plastic zak moeten stoppen voor we naar binnen gaan. De buschauffeur is duidelijk niet blij dat we dampende schotels mee naar binnen nemen en dan pas zien we waarom. Deze bus heeft twee etages met dakpansgewijs gestapelde ligplekken, telkens drie naast elkaar.
De benen van de passagiers liggen onder de rug van de reiziger ervoor. We liggen in een soort harde trappelzakken, vanaf de middel naar beneden zijn we bedekt.
Het is nogal vreemd om midden op de dag vele uren te moeten liggen. Zo moet een baby zich voelen in zijn kinderwagen. Als we naar buiten kijken is de wereld schots en scheef. Onze fresh spring rolls en eierrijst met unforgetables zijn wat lastig te verorberen zo, ook omdat we het gevoel hebben dat we dat een beetje stiekem moeten doen vanwege de strenge buschauffeur, maar het lukt ons uiteindelijk toch. Met een gevulde maag en acceptatie van een scheve wereld is dit natuurlijk heerlijk reizen en vallen J en ik in diepe slaap. Ik droom dat de buschauffeur boos op me is als hij stukjes tofu in mijn trappelzak ziet. In perfect Vietnamees wijs ik hem erop dat hij zelf ook gegeten heeft, want er zitten nog rijstkorrels aan zijn kin geplakt.
Dan worden we wakker, net voor Hoi An.
Hoi An, stad van de fietsen, stad van de beste Bia Hoi van Vietnam en stad van de kleermakers. Hoe leuk om ons met de rugzakken te laten vervoeren door ieder een eigen motorschauffeur naar Snowpearl hostel. Hoe leuk om een mooi stofje uit te zoeken en J op te laten meten. Morgenmiddag om twee uur moet ze voor de eerste keer haar jurk passen.
Ik ben helemaal niet van plan zelf ook iets te laten maken, maar na een diner met hoihoibiertjes trap ik in een perfecte val, opgezet door twee slimme zussen. Ik ben me zeer bewust van het moment waarop ik de fuik inzwem, maar aarzel geen seconde en trappel zelfs nog een beetje harder. Morgen ben ik een perfect passende jurk rijker.

Bootjes en buffels (26 april 2017)

Een belangrijke reden om naar Hoi An te gaan was om te kunnen fietsen. Vandaag is het zo ver, hoera! Het meisje van Snow Pearl hostel pompt onze banden op, legt uit hoe de gammele sloten werken en geeft ons een zetje. We laten ons opslokken door het crazy verkeer waar men rijdt als het stoplicht op rood staat, waar geen voorrangsregels gelden, waar überhaupt geen regels gelden, maar iedereen elkaar middels toeteren informeert dat ze eraan komen. Op straat is er een voortdurend waanzinnig lawaai van toetgeluid in alle tonen.

We hebben een route gedownload, maar die geven we al snel op, veel te ingewikkeld. We doen maar wat en fietsen de stad uit op goed geluk, weg van het geluid. We fietsen door de rijstvelden met vogelverschrikkers met Aziatische hoedjes, fietsen langs de oevers van riviertjes met bamboo huisjes op palen, we passeren buffels die baden in de modder.
We worden ingehaald door een meisje op een brommer die een praatje met ons maakt. Haar naam is Hang (maan), ze is net klaar met haar studie Economie en wil graag haar Engels oefenen. Het komt allemaal best geloofwaardig over en we willen best met haar meefietsen naar kokosnooteiland, maar we houden er ook wel rekening mee dat Hang meer wensen heeft dan Engels oefenen. Ze neemt er ruim de tijd voor, maar inderdaad komt er een aap uit de mouw. Hang heeft een moeder met een mandenbootje die graag toeristen een tochtje aanbiedt door de kreekjes. We gunnen Hang’s moeder de wereld en aanvankelijk willen we best in dat bootje stappen, maar als blijkt dat er tientallen bootjes vol Chinese toeristen ook door de kreekjes moeten, bedenken we dat we ons hadden verheugd op het fietsen vandaag. We leggen het uit aan Hang en ze blijft gelukkig lachen. Onze wegen scheiden. Hang gaat weer op haar brommer andere westerlingen strikken en wij fietsen door.
Naarmate we verder van de stad fietsen wordt het communiceren lastiger. Rond lunchtijd halen we onze dierengeluidentruc weer van stal om een vegetarische lunch te bekomen. De Vietnamese vrouwen vinden het maar gek dat we niet van beest houden. Bij het loeien en mekkeren knikken ze nog begrijpend, maar bij het tokken reageren ze geschokt. Ook geen ei? We maken het goed, okee, wel ei.
Terug in de stad voor het passen van de jurken zien we dat we niet ongeschonden van de fietsen zijn gekomen. Vandaag is het voor het eerst helder weer, we hebben ons een beetje slordig ingesmeerd. Jessa’s handen zijn verbrand, van mij een halve dij. Als we later op de middag naar het strand fietsen voor verkoeling hoor ik het water sissen als we in zee springen. We gaan in de schaduw liggen van een mandenboot zoals van Hang’s moeder. Die boten zijn helemaal rond, niet erg nauto-ergonomisch lijkt me, maar het zal een functie hebben. Misschien is het simpelweg gemakkelijker om ze zo te vlechten.

In het oude stadscentrum, alweer een wereld erfgoed, beschermd door Unesco, mag alleen gewandeld en gefietst worden. In dit centrum hebben zeevaarders van over de hele wereld eeuwenlang niet alleen handel gedreven, maar ook meegebouwd aan de stad. ’s Avonds hangt het tjokvol lampionnen in alle kleuren. Onder de Japanse brug drijven papieren bootjes met kaarsjes.
We wandelen rustig rond in onze nieuwe jurken, een zeebriesje koelt onze verbrande lichaamsdelen.
J en ik maken ons op voor voorlopig een laatste nacht in een normaal bed. Er komen zware reisdagen aan.

Kilometers maken (26 april 2017)

Ik kan me niet voorstellen dat er een land bestaat waar je nog makkelijker kunt reizen dan in Vietnam. In elk guesthouse kan men een busreis regelen naar een volgende plaats. Er is een systeem waarmee je wordt getransporteerd met minibus vanaf het guesthouse naar de grote bus. De grote bus vervoert je naar de volgende stad waar je wordt uitgespuugd op een plek waar weer een overvloed aan natransport klaarstaat. Je kan in een guesthouse alleen reizen regelen die starten in het guesthouse, niets anders. Dat leert ons bij de dag te leven.
We hebben nog één ochtend in Hoi An, precies goed om kadootjes aan te schaffen voor het thuisfront. We wisten al wat we wilden hebben en de weg naar de oude stad zat nog in onze benen,. Overdag hebben de tempels minstens zoveel kleur als na zonsondergang en worden er nog geen klanten geronseld voor de nachtclubs, de opstartsfeer is relaxed. J en ik weten inmiddels hoe we moeten onderhandelen zonder stress, schuld, schaamte. Als de verkoopster een prijs noemt, bedanken we vriendelijk en lopen we door. Als ze een nieuwe prijs naroept die op ongeveer 50% zit, draaien we ons om en noemen een nieuwe prijs. Bij elk bod van de verkoopster nemen we alle tijd om met bedenkelijke gezichten in het Nederlands te overleggen. Vaak komen we er zo wel. Niet altijd, soms komt er geen deal tot stand. Ook goed.
In het laatste winkeltje kan de verkoopster haar ogen niet van die van Jessa afhouden. We denken dat het komt omdat die blauw en rond zijn, maar nee, het gaat om iets anders: ‘Your eyehair is very long!’
De bus terug naar Hue is een overdagbus met zitplaatsen naar Vietnamese maten. Er is wel WiFi in de bus waardoor ik een laatste stukje reis weet te regelen dat nog ontbrak in de ingewikkelde puzzel die nog komen gaat. We moeten door een hele lange, doodgriezelige tunnel waar we langdurig stilstaan. Voor een claustrofoob is dit een bezoeking, maar ook dit overleef ik zonder schade. Als we aankomen in Hue moet J ontzet worden, haar benen waren tijdens de rit langer geworden en zaten klem.
Lonely planet zegt dat Mr Pho dè man is om je bagage in bewaring te geven in Hue, maar Mr Pho is nog gesloten. Ik probeer zaken te doen met zijn buuf die geen Engels spreekt. Geen nood, ze belt haar dochter en via haar kan ik regelen dat onze rugzakken een paar uurtjes bewaakt worden.
We weten de weg nog terug naar het centrum en stuiten op een festival. Het moet iets met hanen en kippen te maken hebben, overal staan er grote beelden van. Een koor van honderd Vietnamese jonge vrouwen zingt een wonderschoon lied, en ja, ik krijg er kippenvel van. We beginnen de Vietnamese muziek trouwens sowieso steeds meer te waarderen, J en ik kunnen het ook al aardig nadoen, we oefenen veel tijdens onze wandelingen.
Later, in de nachttrein naar Nha Trang blijken we de coupe te delen met een lenige bejaarde en een zwijgzame, forse jongen. Hij laat zijn hoofd naar beneden hangen om niets te missen van het kaartspelletje dat J en ik spelen. Als hij Engels had gesproken hadden we hem uitgenodigd. Als we klaar zijn, gaat hij slapen.
’s Ochtends word ik gewekt door zangerige, klagerige geluiden die zich steeds herhalen, het klinkt als een gebed. Het is de dikke jongen die aan het bellen is. Met zijn moeder, denk ik.

Kilometers maken (2) (27 april 2017)

Op het station van Nha Trang is een keur aan eettentjes. Ik laat broodjes maken met groene steeltjes, komkommer en iets dat er uit ziet als uitgekauwd sisaltouw. Het heeft een eigenaardige smaakt, zout, zoet en zuur, maar erg lekker. We eten ons broodje op het station op en zien dat de tentjes allemaal sluiten op het moment dat de trein vertrekt.
Nha Trang blijkt een van de lelijkste steden te zijn die ik ooit heb gezien, maar tussen de betonnen flats staan een paar hele oude pareltjes. Voor we de Po Nagar Cham torens uit de 8e eeuw in mogen, moeten we ons hullen in een vormeloos, grijs-blauw gewaad. Ze hangen klaar voor bezoekers in verschillende maten. De monniken hebben er een grote spiegel bijgehangen waar ik maar één reden voor kan bedenken. Het gewaad is dermate onflatteus dat je meteeen zo nederig wordt als de pest als je jezelf in de spiegel ziet. En laat dat nou een passende gemoedstoestand zijn in een boedhistisch-hindoeistische tempel. Het valt me trouwens op dat er wel wat beelden zijn van Boeddha, maar die zijn klein en staan op minder belangrijke plekken. De grote beelden waar duidelijk de aandacht van de aanbidding naar toegaat, zijn allemaal vrouwelijk.
De Long Son pagoda is veel later gebouwd, in de 19e eeuw en kent veel meer opsmuk, maar is nog steeds smaakvol. Het is warm in Nha Trang. Ik hoop dat dat de reden is dat we buiten adem zijn als we de berg oplopen naar de inmense, parelwitte Boeddha boven de pagoda. Dit beeld is een eerbetoon aan de monnik Thich Quang Duc. We kopen een kokosnoot en denken aan Thich die zichzelf in 1963 in de fik heeft gestoken in Saigon als protest tegen het toenmalige regime.

Genoeg cultuur, tijd voor voedsel uit en een duik in de Zuid-Chinese zee. We veroorloven ons de huur van een parasol en twee strandbedden. Het strandleven is als een goede film over alle facetten van het leven. We zien schoolmeisjes giechelen als ze de rokken van hun schooluniforms oprollen voor ze de zee inlopen . Hun net wat oudere zusjes maken filmpjes van hun vriendinnen die ingetogen gek doen voor de camera. De Japanse vrouwen van middelbare leeftijd die allemaal naar dezelfde kapper zijn geweest durven niet te ver het water in. Het leukste vinden we drie bejaarde mannen met enorme camera’s die als enthousiaste geiten over het strand galloperen op zoek naar modellen. Ze vinden een jonge Vietnamees met spierballen bereid zijn biceps aan te spannen en zijn zwembroek aan één kant gevaarlijk ver naar beneden te trekken. J wordt er misselijk van. Dan vinden ze een klein kleutertje die van zijn vader mag poseren. Het mannetje heeft het vaker gedaan, zo professioneel als hij zijn arm achter zijn hoofdje semi-achteloos laat hangen.
Hoe leuk het strandleven ook is, ik heb een knetterende hoofdpijn en hoop dat het komt door koffiegebrek, anders moet het wel een tia wezen en daar heb ik geen zin in Vietnam. We laten de handdoeken liggen en wandelen naar de chique tent verderop tegenover de fotogenieke, door zeewier bedekte rotsen. Het is heerlijk om daar met blote voeten over heen en weer te schaatsen.
We vallen weer met neus in boter, er is een net getrouwd stel aan het poseren. De assistent heeft het druk met het draperen van de japon over het wier. Ik denk dat ze de vlekken er nooit meer uitkrijgt, maar als het goed is heeft ze de jurk na vandaag nooit meer nodig. Het bruidspaar is erg serieus. J zegt dat dat komt omdat de foto’s nooit meer over kunnen.
De nachtbus is gelukkig weer uitgerust met trappelzakken, we laten ons best comfi naar Saigon (Ho Chi Minh City, maar die naam wordt hier niet vaak gebruikt) transporteren. We worden al om half zes in de ochtend gedropt, maar dan is de stad al druk aan het opstarten. We laten een eitje bakken in een tentje op straat en komen er achter dat het sisaltouw gemaakt is van varkensvlees.
Het kost ons een kwartier om naar Funny geusthouse te wandelen. Lang genoeg om verliefd te worden op Saigon met zijn brede boulevards en oude parkjes waar bejaarden al druk aan het dansen en sporten zijn. De jonge Cuong doet pas na twaalf keer bellen open, terwijl hij vlak voor zijn deur lag te slapen. Toch heeft geen last van ochtendhumeur, hij gaat direct thee voor ons zetten en lacht de hele tijd. Hij hoopt dat we om tien uur in onze kamer kunnen. Dat hopen wij ook want we voelen ons extreem smerig.
Cuong laat ons zien welke wandeltocht we de komende vier uur kunnen ondernemen. We hoeven ons niet in te smeren met deet, er is geen mug meer die zijn tanden in ons wil zetten.

Naderend afscheid Vietnam (28 april 2017)

Veel parken in Vietnam zijn toegerust met sportapparaten. Je kunt buikspieren en bovenbenen trainen, je schouders soepel maken, je nek langer maken. Het zijn zulke aantrekkelijke dingen dat we er ondanks de hitte wel eens gebruik van maken. Als de bejaarden klaar zijn met de ochtendgymnastiek, mogen wij. Zo warmen we ons op voor de vier uur durende wandeling die Cuong van Funny Guesthouse ons heeft bedacht.
We lopen van Avenue naar Avenue op weg naar het Independence Palace. Onderweg komen we door een grote overdekte markt, waar we nu eindelijk CD’s kunnen vinden en een Vietnamese HipHop CD voor mijn bandleider kunnen aanschaffen. Ik vraag het meisje van het kraampje of ze wat wil voorzingen van de CD, maar ze is te verlegen.
In Saigon is het nog drukker en passen er nog meer brommers naast elkaar dan in andere steden. Oversteken vergt dus planning, doorzettingsvermogen, doodsverachting en ik denk gewoon een portie geluk. Misschien dat veel mensen hier denken dat je geluk kunt afdwingen en begint men daarom de dag met wierook branden en hapjes neerzetten voor hun Boeddha huisaltaar. Ik had gelezen dat 10% in Vietnam boeddhistisch is, dat lijkt me een veel te laag percentage, elk huis dat ik hier gezien heb, heeft een altaar waar men druk mee is.

Het Independence Palace doet me denken aan Soestdijk, zelfs nog lelijker, maar krijgt door de historische betekenis veel glans. Hier heeft de president van Zuid-Vietnam in 1975 de macht overgedragen aan het communistische Noord Vietnam en kwam een einde aan de Vietnam oorlog. In Saigon noemen ze dit gebouw liever het Herenigingspaleis. We nemen een kijkje in de zaal waar het allemaal heeft plaatsgevonden en laten het herleven voor ons geestesoog. Ho Chi Minh was al zes jaar dood, maar heeft uiteraard ook hier een ereplek gekregen.

Onze kamer is bijna klaar, snakkend naar water kijken we naar de tien draaiende wasmachines in de receptie. Funny Guesthouse is ook Funny Laundry voor alle backpackers in District 1. Cuong gooit ananas en lemoen in de blender voor ons en wijst ons op een bordje met zeker twaalf ‘dieu’s’, (regels). Ze gaan bijna allemaal over wat je moet doen bij brand, maar ook dat je niet in de trommels plaats mag nemen. Cuong kan gedachten lezen.
De kamer is klaar! En wat voor een! We hebben de top floor met een view en zelfs een balkonnetje. We kunnen de lift nemen tot de 4e en de laatste floor met het smalste trappetje dat ik ooit gezien heb in mijn leven. Ik weet zeker dat niet alle reizigers deze kamer kunnen bereiken.
Jessa mag eerst douchen. Ik hoor vreugdekreten tussen de kletterende waterstralen, terwijl ik mijn rugzakken inspecteer. Morgen vliegen we naar Singapore en daar kun je enorme boetes en gevangenisstraffen krijgen als ze je met kauwgom betrappen. Mijn kauwgom is inmiddels op, maar ik vind een stuk kleverige gifgroene koek onder in mijn kleine rugtas dat er makkelijk voor door kan gaan. Geen idee meer in welke stad en waarom we dit hebben aangeschaft. Waarschijnlijk een combi van suikerhongeraanval en impulsaankoop. Ik doe het plastic zakje open, breek een stukje af. Ik proef een dunne, krokante ondergrond en topping van verse kokos, sesam en suiker. Het kan natuurlijk ook best weer van varken gemaakt zijn.

Schoon en vol met goede Pho beginnen we aan de tweede wandeling. Ook in de middaghitte krijgen we voortdurend brommerritjes aangeboden. Er zijn mannen bij die hele boeken met foto’s en referentie van andere Westerlingen laten zien om aan te tonen hoe goed ze kunnen brommeren. Helaas voor hun houden we van wandelen. We bezoeken de Jade pagoda’s met de fantastische beelden waar ik op gepaste afstand twee jonge schoolmeisjes volg bij hun uiterst ingewikkelde rituelen. Er komen veel wierrookstaafjes en gebaren aan te pas. Af en toe gaan ze de mist is en corrigeren ze elkaar.
We kopen kaartjes voor de botanische garden met zoo. We hoopten op veel botanisch, maar het was vooral veel zoo. Het lijkt me voor een flink aantal beesten niet ok, zo’n hokje, hoe opgeleukt ook. Alleen voor de krokodillen lijkt het niet veel uit te maken, die zitten toch gewoon sloom te wezen met hun bekken open tot er een lekker hapje in wordt gegooid. Maar ik kan niet in de ziel van een krokodil kijken, misschien verlangt hij ook naar vrijheid.
We hebben nu zoveel blaren dat we besluiten een taxi terug te nemen. Wisten wij veel dat er ook in Saigon zoiets is als spitsuur en dat het nðg gekker kon worden? Stapvoets rijden we terug naar Disttrict 1. Zoals altijd hier in Azie is er geen schemering, maar valt het nachtdonker in êên klap over de stad. De brommers doen hun lampjes aan en wij herkennen ons park. We betalen de chauffeur en laten hem alleen in de file.
Laatste avond in Vietnam! We vinden dat we een extra mooie maaltijd hebben verdiend en hebben trek in Morning Glory en Aubergine met chili en lemoen. Het vegarestaurant aanbevolen door Lonely planet is vol en zo komen we terecht in het restaurant van de mooiste Miss Saigon ever. Ze is vertederd dat er een moeder en een dochter bij haar komen eten die echt lekker Vietnamees willen eten. Als we terugkomen bij Funny blijkt Cuong les te hebben gehad van een grote vriendelijke Belg. Hij zegt ‘goedennacht’ tegen ons. Dat gaat lukken, voor het eerst na drie dagen weer een echt bed!

Bye, bye Vietnam, Hello Singapore! (29 april 2017)

Wat de weerberichten al tien dagen aankondigen komt uiteindelijk uit in onze laatste nacht in Vietnam. Tropische regen en onweer. We worden er even wakker van, doen een high five en slapen weer in tot we goed uitgerust wakker worden voor onze laatste wandeling in Saigon. De stad is lekker opgefrist van al dat water in de nacht. Er is zelfs een nieuwe markt met rood-witte overkapping ontstaan in ons park. Je kunt hippe hapjes kopen waar veel …zorg aan is besteed. In een van de kraampjes ligt een gestripte krokodil. Zijn kop hebben ze laten zitten, het heeft dezelfde uitdrukking als zijn neefjes in de zoo.
Onze wandeling brengt ons bij de rivier, langs het beeld van Tran Hung Dao die de Vietnamezen heeft bevrijd van de Mongolen in de 15e eeuw. Hij ziet er inderdaad heroïsch uit, zelfs tegen de achtergrond van het imposante, ultramoderne Bitexco Financial gebouw. Het Majestic hotel waar de Japanse legeraanvoerders zich ophielden tijdens WO II is een chic gebouw waar je nu weer tegen betaling kunt logeren.
Leuk, al die landmarks maar we proberen vooral de straatbeelden op te slaan die zo typisch zijn voor Vietnam. Al die bedrijvigheid! Er wordt gelast, stof geknipt, horloges gerepareerd, brommers onderhouden, nagels gelakt en vooral gekookt en gehandeld op straat terwijl we er voorzichtig langslopen. Samen met de brommers die ook hun plek moeten hebben als ze niet bereden worden, zorgen ze ervoor dat er voor wandelaars geen plek meer op de stoep is. J ervaart het oversteken nog steeds alsof ze meespeelt in een live videogame.
Hoe bizar dat we dit alles weer achter ons moeten laten en naar een land getransporteerd worden waar je beboet wordt voor het bezitten van kauwgom!
Een paar uur later is de cultuurshock nog veel groter dan we hadden verwacht. We komen terecht in een New York in het kwadraat. Futuristische gebouwen, de een nog hoger of buitenissiger dan de ander. Bijenkorfwinkels, elk voor een eigen merk. Stoepen waar wandelaars met zijn twintigen rustig naast elkaar kunnen lopen. We vergeten helemaal dat we in Azie zijn. Van schrik gaan we op Orchard road eten bij Jamie Oliver. Superfood salad, dat dan weer wel.
Niet veel later worden we herenigd met vriendin C die ervoor heeft gezorgd dat ze ons naar huis vliegt over een dikke vierentwintig uur. Ze komt vaker in deze metropool en weet waar we het na middernacht nog steeds gezellig kunnen hebben. Kennis is macht, mits goed gebruikt, dat is bekend.

Aziëfinale – 30 april 2017

Om alvast te wennen aan de Nedelandse tijden drinken we nogal wat biertjes en dergelijke met C in een rivierbar waar het 24/7 happy hour is. Het was de bedoeling de volgende morgen wat uit te slapen, maar zo snel laat mijn lichaam zich niet bedotten. Het wordt gewoon keurig om half acht wakker. Enigszins shaky maken we de tocht die C ons heeft aangeraden en daar krijgen we geen spijt van. Een laatste vakantiedag hoort uitputtend te zijn.
In de pure vorm met daglich…t is Singapore eigenlijk nog indrukwekkender dan in het donker, hoe feestelijk verlicht ze dan ook is. We volgen de rivier richting Gardens by the Bay, het resultaat van een gigantisch vergroeningsproject. In de gardens huizen de Flower Dome met een tijdelijke Tulpimania expositie, gesponsored door de KLM, het park van de ionische Superbomen die zelf aan fotosyntese doen en andere duurzaamheidsfuncties vervullen en de overdekte Cloud Forest met de watervallen. We wandelen over hoge bruggen, langs spectaculaire vegetatie en beeldentuinen, kijken onze ogen uit.
En dan is er in de Gardens ook nog keurig kindervertier met water en iets praktisch als een food court met goed vegavoer. Wat fijn voor de talloze nannies van Singapore’s expats om hier de toevertrouwde telgen mee naar toe te kunnen nemen en het zelf ook leuk te hebben.

Terugwandelend langs het Marina Bay Sands en het ArtScience museum in de vorm van een gestileerde lotusbloem zien we opeens tussen al de hoge gebouwen een gigantische arend rondcirkelen. De combinatie is zo vreemd, deze high tec wereld van steen, staal en design en dan zo’n levend, vrij beest ertussen die een luchtroute kiest alsof hij zelf aan het sightseeing is. Misschien is hij dat ook wel.
’s Avonds laat mogen we mee met de KLM crew in de bus naar het vliegveld. We worden aan alle zeventien crewleden voorgesteld en krijgen een beetje een blik in de keuken. Ik krijg de gelegenheid een aantal piloten te vragen naar hun arbeidsvreugde. Ook na dertig jaar vinden ze vliegen nog steeds heel erg leuk. Het wordt een mooie vlucht met C die alle berichten op dynamische wijze in drie talen omroept en zorgt dat het ons aan niets ontbreekt.
We landen zelfs eerder dan verwacht en zo komt een einde aan deze vakantie die door een duistere macht in mijn hoofd van te voren steeds de titel ‘grote, griezelige reis’ kreeg toebedeeld. Wat kan ik daar nu hard om lachen.