11 januari 2019, Negombo
Nog lang en gelukkig
De aardige beambte op Schiphol Airport spant zich enorm in mijn tandpasta goedgekeurd te krijgen zodat het straks mee mag naar Muscat en vervolgens naar Sri Lanka, maar alle vier de scan-apparaten oordelen onverbiddelijk: illegal object detected. Ik til mijn schouders op en laat mijn handpalmen zien. Het geeft niet, lieve beambte, ik koop ergens onderweg wel iets legaals. Of ik jat telkens een likje van mijn compaan op deze reis, dochter B, die voor de eerste keer naar Azië gaat en overexited is.
Ik heb van te voren gefantaseerd over lange jurken en sluiers van de Oman Air crew, maar onze vlucht blijkt operated by KLM en dat betekent een KLM vliegtuig en KLM personeel in vertrouwd blauw. Het maakt me blij, het is nu toch een beetje of mijn vriendinnen F en C meevliegen, waardoor mijn vakantiestress afneemt. Ik zit naast een Schotse vrouw die haar net bevallen dochter gaat bezoeken in Muscat. We bespreken de voor- en nadelen van het hebben van een pony boven een bloot voorhoofd. Als ze wil ze slapen omdat ze al twaalf uur onderweg is, legt ze haar ponyhoofd op mijn schouder en is direct vertrokken.
Ruim voor de landing in Dammam fluistert de purser waarschuwende berichten door de intercom dat de crew de bar weldra zal sluiten en vervolgens alle sporen van alocoholgebruik bij de passagiers zal uitwissen. Zometeen zijn we immers even te gast in Saudie Arabië en daar is van alles strictly prohibited. We mogen er ook al absoluut niet uit het vliegtuig. Als we een paar uur later wèl echt uit mogen stappen in Muscat Airport zijn daar weer gewoon grote drankwinkels te bezoeken. B en ik laten die links liggen en bestellen een arabische maaltijd met bloemkool en kikkererwten in de foodhall. Als we aan de koffie toe zijn worden we gealarmeerd. Overal in de enorme hal gaan sirenen af, flitslampen aan en wordt keihard een bericht herhaald waarin we gesommeerd worden de evacuatie instructies van het personeel op te volgen. B en ik pakken subiet onze spullen en staan op om te kijken waar we ons moeten vervoegen. Maar de mannen met rode hesjes gaan rustig door met zwabberen, de kassameisjes blijven rustig aanslaan, de indringende boodschappen worden door iedereen genegeerd.
Hier, op het kleine terrasje in Negombo waar we terugkijken op de hele reis, vragen we ons af of het wel echt gebeurd is. Het is wellicht de vermoeidheid die maakt dat werkelijkheid en illusie niet goed meer te onderscheiden zijn? B en ik helpen elkaar door om beurten iets te noemen dat echt is. De curry die bestaat uit verschillende kleine gerechtjes is in ieder geval hartstikke echt, de imposante golven die aanrollen op het strand? Ja, echt. De tuktuks die zich met doodsverachting voor de bussen slingeren, ook als wij achterin zitten, ze zijn echt. De briefjes van 5000 rupees met de draken erop? Mmm, misschien. Dat we het Nederlandse fort niet kunnen bezoeken omdat het nu een gevangenis is? Ja, dat was net zo echt als de felgekleurde bootjes langs het Nederlandse kanaal. Lady Jenny dan, van Angel Inn waar wij verblijven? Eerst denken we dat ze niet echt is, omdat we steeds met een andere very good lady te maken hebben die grootse verhalen heeft over haar bazin. Maar ook lady Jenny blijkt te bestaan, want als we onszelf hebben opgesloten op het balkon van Angel Inn en met schreeuwen een tuktukchauffeur proberen te alarmeren, worden we uiteindelijk ontzet door een fraai opgemaakte tamil godin van vlees en bloed.
Dat was toch zo? We weten het niet goed en besluiten tot een comateuze middagnap.
Hierna gaat alles een stuk beter, onze zintuigen doen het weer, alles lijkt recht en vast, we nemen een tuktuk naar Angurukaramulla tempel. Het bezoek begint met uitleg door een vriendelijke monnik, maar we moeten nog even wachten op een vrouw met haar moeder van minstens tachtig, die alle grote geloven aanhangt die in Sri Lanka gebezigd worden. Ze heeft nog drie tanden in haar mond, maar heeft een stem als een klok en de energie van een kind. Als ze klaar is met inpraten op de monnik, lokt haar dochter lokt haar mee de kamer uit zodat wij met de monnik kunnen zitten. Ons gesprek wordt verder verstoord door enorme knallen buiten op het tempelterrein, waar weer niemand op reageert.
We maken ons rondje door de tempel en krijgen aan het eind nog een persoonlijke zegening van de monnik, ik weet niet zeker, maar denk dat hij het afsloot met een knipoog. Als we buitenkomen, zijn mijn teenslippers verdwenen. ‘Een beetje jammer’, zeg ik nog tegen B. Maar later wordt me duidelijk hoe het werkt met zegeningen. Als mijn slippers niet waren verdwenen, had ik niet geweten dat Sri Lanka prima op blote voeten kan. En was het meisje uit het winkeltje bij ons op de hoek niet zo blij geweest toen ik tóch nieuwe slippers bij haar kocht. En de slipper-dief, die leeft vast nog lang en gelukkig.
12 januari 2019, Anuradhapura
Klein
De wereld is klein, piepklein als lady Jenny vertelt dat ze dertig jaar geleden een paar maanden in Nederland heeft gewoond, in een dorp dat we vast niet kennen. Een dorp aan de Vliet, vlakbij Den Haag.
B en ik maken een strandwandeling om dan in ieder geval de weidsheid van de zee weer te ervaren. De golven zijn net zo ruig als gister, slechts één van de houten catamarans waagt zich op zee. We kijken nog maar eens goed, want zometeen gaan we met de bus landinwaarts, naar Anuradhapura. Het viel ons gister ook al op, er zijn nauwelijks toeristen. Als we aan de praat raken met een aardige man met een plastic zak vragen we er naar. Niet dat we ze missen, de westerlingen, maar het zou nu hoogseizoen moeten zijn, waar zijn ze? We horen dat Veel landen in november een negatief reisadvies hebben afgegeven vanwege onlusten in Colombo, dat heeft geleid tot veel afzeggingen. We kiezen een armbandje uit de plastic zak en treuren mee. Een paar onlusten, komaan, daar laat je dit prachtige land toch niet voor schieten waar mannen hand in hand lopen, de chef van het supermarktje een vriendje op een brommertje erop uit stuurt als zijn klant graag een paar appels wil, de prachtigste pikzwarte buffels tussen de witte ibissen het felle groen van de rijstvelden nog meer ophalen?
Later, tijdens de busreis, ontdek ik nog veel meer redenen om zo’n reisadvies te negeren. Ok, dat paspoppen hier geen handen hebben kun je macaber vinden, maar dat een vervallen chest clinic het duidelijk heeft moeten afleggen tegen de bloeiende ayurveda praktijk ernaast, lijkt me marktwerking en het handgeschilderde bord met ‘stop male domination’ naast een bord met ‘don’t drink arake’ met een plaatje van een beschonken Sri Lankees is zonder meer verheffend. We passeren de prison’s sport club waar in keurige streepjes cricket wordt gespeeld, een watertje met dobberende pelikanen, klaslokaaltjes met alleen een dak, de liefste kindertjes in smoezelige uniformpjes. Er is steeds iets interessants te zien buiten, maar de vechtfilm die in de bus vertoond wordt, leidt me behoorlijk af. De Sri Lankese held op het witte doek moet voortdurend op de vuist met in zaken kleding gehulde schurken. Elke klap wordt vertraagd getoond en gaat gepaard met dezelfde knallen die ik gister in de tempel hoorde. Als de held alle tegenstanders neergebeukt heeft, rookt hij een sigaretje en horen we een tingelmuziekje. Later in de film wordt hij verliefd. Ik vraag aan B of ze wil waarschuwen als ze gaan zoenen, maar als we in Anuradhapura aankomen is dat nog steeds niet gebeurd.
Na lady Jenny is het wel even wennen aan eigenaar Pamu van Travelers Holiday Resort die aan grootheidswaanzin leidt. Ik weet niet hoe hij het doet, maar ik heb steeds het gevoel dat B en ik tweederangs politie-agenten zijn die rapport moeten uitbrengen bij de strenge commissaris. Pamu is ook intens lui. Als er iets ontbreekt op onze kamer, worden we ondervraagd waarom we het nodig hebben en denk maar niet dat hij het komt brengen, we moeten het komen halen. Hij laat twee meest skere fietsen ever komen, sommeert mij om ze uit te proberen, maar als ik verslag uitbreng en zeg dat de remmen het niet doen, wuift hij een trage hand en zegt: ‘the brakes work perfectly’.
Zoals het tweederangs agenten betaamt, vertrekken B en ik piepend en knarsend op ons inferieure materieel naar de bodhi tree tempel en de grote witte stupa. Wat een feest wordt dat! Voor de ingang moeten we onze slippers inleveren op een marktkraam en krijgen een stukje karton met een nummertje retour. Dan worden onze meegebrachte sarongs door een vrouwelijke militair stevig om onze halzen geknoopt. In dit land is een blote buik niets bijzonders, maar alles tussen hals en middenrif moet bedekt zijn.
Het complex blijkt bezaaid met families in het wit die offers brengen aan Boedha. Tussendoor spelen grijze eekhoorntjes en forse apen met zwarte gezichten, waar de Sri Lankezen niet meer van opkijken. Die laten zich alleen afleiden door B met haar blonde tapijt. Kindertjes dansen om ons heen en zeggen ons gedag. We wandelen mee in de stoet, worden sereen en gaan pas terug als het donker is en we de witte stupa verlicht hebben gezien.
Als we Pamu willen betalen, moeten we natuurlijk zelf uitrekenen wat we hem verschuldigd zijn. Hij is stomverbaasd als we vragen waar we lekker kunnen eten (‘aren’t you tired by now?’), maar geeft ons wel goed advies. Gezellig kun je restaurant PS niet noemen, maar ze kunnen wel een pittige kottha maken en met de cakejes bij de koffie weten ze ons te verrassen. We kunnen geen van de smaken thuisbrengen. Beter.
13 januari 2019, Anuradhapura
De afwijzing
Sampath reageert ontsteld als B zijn verzoek tot verkering vriendelijk, maar resoluut afwijst. Ik zag deze ontknoping al van mijlenver aankomen. Nou hoef ik daar geen licht voor te zijn, want Sampath had me eerder op de middag al verteld dat hij met een Nederlands meisje wilde trouwen en toen ik hem toewenste dat hij een leuke zou vinden, keek hij naar de hemel en zei: ‘I think I already found one’.
We hebben lol van Sampath gehad deze dag. Ergens tussen de Jetavanarama Dagoba en de Abhayagiri Dagoba fietste hij met ons mee en stelde ons de paar vragen die zoveel mensen ons hier stellen. Maar bij Sampath bleef het daar niet bij. Hij stapte af waar wij afstapten, gaf uitgebreid achtergrondinformatie over deze (na de piramide van Gizeh) grootste bouwwerken uit de oudheid, over het boeddhisme, over de lamuurapen die in dit deel van Unesco’s erfgoed in grote getale in de bomen aan spelen zijn. We zien ze ook op de grond als ze denken dat daar iets te halen valt, maar daar zijn ze duidelijk minder op hun gemak. De moeders houden hun baby’s vast, de vaders bezetten strategische uitkijkposten.
Sampath weet overal geheime paadjes om efficient van de ene site naar de volgende te fietsen. In kleine stapjes neemt hij de leiding over, op zijn eigen, voorkomende manier. Hij weet waar we lekker Samosa kunnen eten en luncht met ons mee. We vernemen dat hij vijfentwintig is en een opleiding als kok heeft gehad, we leven mee met de verhalen over zijn zus die een opleiding volgt voor lerares Engels, maar zo verschrikkelijk verlegen is, dat Sampath niet weet hoe ze ooit voor de klas kan staan. We maken alle bezienswaardigheden van UNESCO’s erfgoed met hem af voor hij zijn liefdesverklaring aan B aflegt, het echt ongemakkelijk wordt en we afscheid van hem nemen. Heb een mooi leven, Sampath! Aan je initiatief zal het niet liggen.
We vragen de weg terug aan een meisje met haar vriend, ze bieden aan voor ons uit te brommeren tot de witte stupa, want daar weten we de weg naar eigenaar Pamu van ons guesthouse. Halverwege stoppen ze om ons te wijzen op een pauw in een van de bomen die net zijn staart heeft uitgeklapt. Verderop zit er nog een! Het kan allemaal niet op hier, ik heb het gevoel dat ik vandaag al een safari achter de rug heb, terwijl dat op deze reis nog allemaal moet komen.
Iets verderop hebben een paar vrouwen een rood zeil opgehangen tussen twee eeuwenoude junglebomen. Een paar plastic stoeltjes, een vuurpot en een handgeschreven bord in Sri Lankees maken ons duidelijk dat we hier waarschijnlijk koffie kunnen krijgen. Een van de vrouwen spreekt een beetje engels, stelt de gebruikelijke vragen (‘mother and daughter?’ ‘where is your husband?’) en vertaalt onze antwoorden voor haar vriendinnen. Al die lachende, knikkende gezichten om ons heen laten het laatste beetje schuldgevoel over de romantische Sampath verdwijnen.
We fietsen terug nu het nog licht is. Gister in het donker hebben we een paar honden laten schrikken en dat hebben we geweten. Zeker een kilometer lang zijn ze stil en happend achter ons aan gerend, geen ervaring voor herhaling vatbaar. We zijn op tijd bij Pamu die ik tekort heb gedaan met mijn inschatting over zijn luiheid. Vanochtend heeft hij mijn spiegelei omgetoverd tot een omelet toen hij zag dat ik niet gelukkig was met het vloeibare eigeel. Hij stond op uit zijn stoel om ons papegaaien in de tuin te wijzen en de boom met de geel-witte bloemen waar ik er een neppe van in mijn haar heb. Ook nu we terug zijn is hij in een goed humeur. We brengen natuurlijk weer rapport uit, maar nu op vrijwillige basis. Over Sampath hebben we gezwegen.
.
14 januari 2019, Kandy
B wint
Het jongetje op de fiets voor ons verliest de macht over het stuur, onze buschauffeur geeft een enorme ruk naar rechts en weet hem nog net te ontwijken. B en ik applaudiseren van de schrik, een gebaar dat gewaardeerd wordt. Een halfuur eerder nemen we afscheid van Pamu die net broodkorstjes neerlegt op een plateautje in de grote boom. Als hij de eekhoorntjes niet dagelijks voert, maken ze een enorm kabaal. Een paar makaken krijgen het in de gaten en snaaien de korstjes weg. We gaan Pamu met zijn tuin missen, maar nu zitten we toch in de bus naar Kandy met een chauffeur die er zin in heeft. Hij kent het allemaal al, de knalgroene rijstvelden, de rivierbeddingen vol witte en roze waterlelies, de Boeddha’s die als doornroosjes liggen te slapen in vitrines naast de weg, de herbal and spice dorpjes met de aardige mensen. Hij kent het al zo lang, het boeit hem niet meer en daarom sleurt hij ons mee de bergen in. De maten van zijn vehikel zijn hem bekend, hij weet precies waar hij nog extra kan versnellen. Hij rijdt op het scherpst van de snede, elke inhaalmanoeuvre wordt maar nét gehaald. Het is of ik in een simulator zit, maar dan zonder knoppen, ik ben aan een God overgeleverd.
Als de bergen serieuze hoogtes aannemen en het haarspeldbochtenwerk wordt, gaat het de chauffeur niet snel genoeg en laat hij ons overstappen op een kleiner busje waar ze videoclips vertonen. De clips hebben allemaal hetzelfde thema: jaloezie en wraak. Zowel mannen als vrouwen worden in het gezicht geslagen en het eindigt steevast met moord met een pistool. Ik ben blij dat B een primatoertje heeft genomen en ik ben blij als we in Kandy zijn.
In Kandy hebben we de lowest budget guesthouse geboekt, elf euro voor twee nachten, leek ons wel spannend. We worden niet teleurgesteld. Lodge 611 ligt de heuvel op en is nog maar voor een kwart gebouwd, de rest wordt nog bij elkaar gehobbied. Wat er wel af is, is nu al in verval. Er is geen een deur of raam dat goed sluit en alles in onze kamer is klam. Toch heeft het iets, deze Lodge 611. Er is een papieren guest book dat ik in moet vullen en waarin ik kan zien welke nationaliteiten de andere gasten hebben (nogal wat Russen, valt me op, geen kinderachtige lui dus of de regering in Moskou doet niet aan reisadvies). En je kan hier een biertje kopen, nog niet eerder meegemaakt in dit alcoholarme land. Het Engels van eigenaar Brinal is echt lastig te verstaan, we hebben voortdurend misverstanden. Na een hoop gedoe weten we over te brengen dat we enorme honger hebben, maar of we nou links of rechts moeten als we het pad aflopen? We doen maar wat en vinden gelukkig een tentje met een goede curry, heet en rijk van smaak zoals alles wat we hier eten.
We pakken de stadsbus naar lake Kandy, want we willen vandaag nog naar het tempelcomplex van de Heilige Tand waar zoveel pelgrims op af komen. Hier wordt een tand van Boeddha bewaard. De Kandianen hebben nogal wat moeite gedaan het relikwie te bemachtigen, ze hebben het zeshonderd jaar geleden op slinkse wijze uit Anuradhapura gejat, en het teruggehaald uit India toen de Portugezen het hadden meegenomen. De tand is nu veilig opgeborgen in een kleine, gouden speelgoedstupa. Duizenden mensen per dag komen naar de tempel om bij de tand te bidden, maar er kunnen maar een paar mensen tegelijkertijd in het kleine kamertje met de gouden schrijn. Tien monniken zijn daarom belast met het in goede banen leiden van dit proces door met de handen te wapperen en mensen streng toe te spreken als ze te lang mediteren. Voor de zekerheid hebben ze een orkest van trommelaars en arabische fluitisten ingehuurd die muziek maken, zo indringend dat het slechts heel kort dragelijk is. Zo houden de monniken de vaart erin bij de bezoekers. B en ik hadden nota bene van te voren een Sri Lankese dansshow bijgewoond om warm te draaien, maar ook wij verlaten op een holletje de heilige zaal, de handen stevig op de oorschelpen gedrukt.
Buiten is het donker, Kandy lake ziet er gezellig uit met de lichtjes van de huizen in de bergen eromheen. Er is nog genoeg licht om de teksten op de achterkanten van de tuktuks te lezen, een lokaal gebruik hier van de eigenaren om zich te onderscheiden van de collega’s.
Het lijkt mij zoiets als het zetten van een tattoo. Je kunt er maar beter van te voren goed over nadenken, want het staat er zo op, maar als je spijt krijgt heb je een probleem. B bespreken de laatste tuktuk die we kunnen lezen voordat het echt te donker wordt. ‘When you’re good at something, never give it away for free’. In het Empire Cafe compenseren we ons guesthouse en doen we het spel dat altijd werkt bij onzinspreuken: om beurten één woord weglaten tot er iets staat dat geen onzin is. B wint.
15 januari 2019, Kandy
Vooruit
Reizen is vooruit zien, een beetje in ieder geval. Daarom beginnen we deze dag met een vergelijkend onderzoek tussen trein en bus. We bezoeken stations van beide modaliteiten en laten ons eens goed voorlichten. We blijven Nederlanders, dus het wordt een polderreis. Eerst met de bus naar Nuwara Eliya en dan met de trein naar Ella. Maar dat is pas morgen.
Vandaag besteden we aan de grote religies. Met de heilige tand al in de pocket, kunnen we nu tijd besteden aan de kleinere sites. We beginnen met verschillende devales, boeddhistisch en hindoeïstisch, dan nemen we een kijkje in st. Paul’s om vervolgens lassi met hapjes te bekomen in het Muslim hotel. Een boeiende dag met veel onopgeloste raadselen.
In de Pattini Devale, die vooral wordt bezocht door zwangere vrouwen en mensen die iets onder de leden hebben, staat het heiligdom onder een imposante bodhi boom. Bovenaan de trap staat een rek met plastic bokalen in alle kleuren van de regenboog. De boeddhisten lopen de trap op, halen een bokaal, lopen de trap af, vullen de bokaal aan de kraan, lopen de trap op, doen hun religieuze ding en laten de bokaal leeglopen bij de bodhi boom. Dan brengen ze de bokaal terug naar het rek. Grote vraag is natuurlijk waarom is het rek bovenaan de trap? Waarom niet naast de kraan?
We proberen het uit, doen het ritueel heel precies na. Een stokoude vrouw wordt super enthousiast als ze ons ziet sjouwen met de bokalen. Ze raakt ons aan, steekt haar handen in ons water, smeert er wat van over onze armen en spreekt een paar ongetwijfeld heel wijze woorden. Helaas levert het ons allemaal geen inzicht op over de locatie van het rek. B denkt dat de bokalen religieus gezien dicht bij de boom horen, maar dit idee kunnen we niet verifiëren. In de hindoeïstische Devale, opgedragen aan de vrouwelijke godin Vishnu, hanteren ze hetzelfde ritueel en hetzelfde logistieke concept. Grote vraag is wat is het verschil in Sri Lanka tussen boeddhisme en hindoeïsme? Is er wel een verschil? Ook onder toeziend oog van Vishnu doen we het ritueel na. Wederom levert het geen inzicht op.
St. Paul’s dat ernaast ligt, is gebouwd in 1843 voor de Britse troepen. Dat moet dus een protestantse kerk zijn, maar de inrichting is overduidelijk katholiek, op de bankjes zijn bordjes bevestigd met instructies voor het ter communie gaan. We zien echter weer foto’s aan de muur hangen van het huwelijk van de priester! Ik probeer de hardnekkige gedachte dat het hier religieus gezien een zooitje is, tegen te gaan. Wie ben ik om zoiets te denken? We gaan naar binnen bij het Muslim hotel waar je niet kan slapen, alleen kan eten en drinken. Waarom noemen ze dit een hotel? Het wordt gerund door moslim mannen met mooie witte hoofddeksels. Een van hun wijst ons een tafel achter in het etablissement en gebaart ons te gaan zitten. Zijn collega ziet B bedenkelijk kijken en haast zich te melden dat we overal plaats kunnen nemen waar we willen. Het wordt een tafeltje aan de voorkant waar we naar het gedoe op straat kunnen kijken. We rusten een beetje uit en bespreken de situatie in Lodge in 611. Overal ter wereld ben ik bang dat ik opgesloten raak en weet ik precies waar de gevaren op de loer liggen. In Lodge 611 rammelt het sluitwerk aan alle kanten, maar ik had gezien dat er een deur met slot was, onderaan de trap waar onze kamer achter ligt. Vannacht moest ik toch even kijken of er geen gek was die het op slot had gedaan. Verder heb ik heerlijk geslapen op de geluiden van de blaffende hond ergens op de berg en de Russen die het maar niet eens konden worden met elkaar. Vanochtend vroeg al werd er weer verder gebouwd aan ons onderkomen, de kamer naast ons lag vol cementkruimels. Het wordt nog wel wat met de Lodge met zijn gaten en kieren en de ongelijke treden op de trap. B knikt en drinkt haar laatste slokje lassi. Ik neem het laatste hapje van de groentepannenkoek en veeg bijna mijn mond af met een van de stukjes krant die bij wijze van servetjes opgerold in een plastic bekertje op tafel staan. B wijst me net op tijd op de zwarte bovenlip van een andere gast.
Het Royal Palace Park lijkt een goede bekroning van deze dag. Een hele klim, maar dan hebben we wel een fantastisch uitzicht over het lake. De koninklijke tuin wordt gezien als een romantische plek, overal zitten verliefde stelletjes op de bankjes tussen de uitbundige bloemen. B en ik lopen op onze tenen rond in het park om ze maar niet te storen. Na een paar rondjes trippelen besluiten we dat het tijd is om een tuktuk te vinden die ons terug kan brengen naar de Lodge, we hadden Brinal beloofd het niet te laat te maken. Er komt worstelen op de televisie waar hij graag naar mag kijken, maar liever niet alleen.
.
16 januari, Ella
Echt geen honden
Na de vier uur durende busreis naar Nuwara Eliya door de dichtbegroeide bergen met watervallen, rivierdalen, eeuwenoude bomen, een goudjakhals midden op de weg en een nog niet geïdentificeerde kruising tussen das en otter langs de kant, denk ik: ‘dit kan niet mooier’, maar dan krijg ik me toch een ongelijk!
We hebben dertig minuten om ergens een toilet en vervolgens een zeer vaardige tuktuk chauffeur te vinden die ‘m bergafwaarts naar Nanuoya flink op zijn staart durft te trappen om ons de trein van kwart voor een te laten halen naar Ella. Het lukt allemaal. Tijdens de wilde rit zie ik een levensgroot reclamebord met een Sri Lankeese moeder met een blonde baby met blauwe ogen. De tekst op het bord in het zwierige schrift van Sri Lanka kan ik natuurlijk niet lezen, maar ik denk dat je hier westerse babies kunt adopteren. Op het station smijten we 300 rupees op de toonder, grissen de tweede klas kaartjes mee en hollen naar het platform. Alle coupés zitten stampvol, de mensen worden aangeduwd door het treinpersoneel. De eerste klas is nog leeg. Als we het tienvoudige neerleggen kunnen we in de trein ons kaartje omruilen. We hoeven niet lang na te denken.
De trein gaan veel langzamer dan de bus, maar hoeft geen haarspeldbochten te maken. Het spoor ligt op een constante hoogte, de trein maakt eigenlijk überhaupt geen bochten en slechts een paar keer gaan we door een heel klein tunneltje. Hoe dat kan snap ik niet. B ook al niet, dus dat moeten we ons nog maar eens uit laten leggen door een deskundige. Wat ik wel snap, is dat ze dit de mooiste treinreis ter wereld noemen. We krijgen steeds een blik vanuit de hoogte op gegolfde terrassen van theeplantages, omsierd door een raam van palmen, bodhi bomen en honderden andere soorten, waaronder zelfs naaldbomen (huh?). Dit levert een groengeschakeerd decor, opgeschitterd door toefjes oranje, paars, wit, niet te veel, precies goed, met een dieptewerking die mijn pupillen maar net aankunnen. Het zicht wordt regelmatig weggenomen door de route van de trein (waar ik nogmaals niets van begrijp) waarna het volgende groen-diepte schouwspel wordt onthuld. Om de twintig minuten een romantisch stationnetje waar weer mensen worden uitgewisseld, precies de juiste cadans voor het voorkomen van visuele afmatting.
Na een paar uur is daar station Ella en moeten we eruit. Opeens moeten we in actie komen, ella, ella, ella, spullen pakken, opbinden en op het platform springen. Wat een overgang! Ella is sowieso een overgang, want 1. we zitten hoog in de bergen, het is fris, we moeten een wolletje aan en 2. deze plek is ingericht op (jonge) toeristen, er is een soort mini beer street a la Siem Reap in Cambodja én ze zijn hard bezig om de capaciteit uit te breiden.
Om onze guesthouse Top Heavens te bereiken moeten we zo’n steil pad op dat de tuktuk het niet haalt, het laatste stukje moeten we lopen. Bovenaan staat onze gastvrouw Ama al te wachten. De hele familie helpt mee met het runnen van deze guesthouse, maar Ama zwaait een bescheiden, vrolijke en besliste scepter. We zijn heel blij met onze kamer waar alles werkt, schoon en droog is en dicht en open kan. Hier geen snurkrussen als buren die stiekem sigaretjes roken op de gang, hier zijn we de enige gasten.
B en ik maken nog een wandeling over een van de bergpaden en dalen dan af naar de hoofdstraat om ons eerste biertje te bestellen op deze vakantie. Lion Lager, het smaakt ons zo uitstekend, daar past een curry bij. Als er een insect op onze tafel zit haalt de ober het heel voorzichtig met een papiertje weg en brengt het in veiligheid. We hebben uitzicht op beer street, het ziet er echt gezellig uit, er wordt live muziek beloofd, en Ella wil echt partyen, maar ook hier zijn eigenlijk te weinig gasten, sommige tenten zijn helemaal leeg. B en ik proberen het niet zielig te vinden, het komt immers heel binnenkort weer goed. We maken pro forma wat danspasjes en beginnen aan de klim naar boven, naar onze Top Heavens waar Ama haar best doet privé en werk te scheiden. Waarschijnlijk wil ze ‘s avonds graag ongestoord met haar man naar het worstelen kijken, maar dat lukt vanavond maar ten dele. Ik moet haar steeds lastig vallen over elektriciteit en dat soort zaken.
Het valt me op ze een plank op zijn kant op de trap naar ons balkon legt. ‘Is this to keep away the dogs?’ vraag ik. Ama reageert een beetje vaag. Maar als B en ik in onze bedjes liggen zijn het echt geen honden die we horen huilen.
17 januari 2019, Ella
Van geluk
Iedere keer als Mr Abeyratne van de Halpe Tea Factory mijn kant uitkijkt, wend ik snel mijn blik naar de grond. Ik ben als de dood dat de quiz zometeen begint en ik een vraag krijg. Mr Abeyratne heeft zojuist op poëtische wijze het theeproces uitgelegd. Hij gebruikte de metafoor van het gezin, hij deed voor, maakte grappen, beloofde aan het begin wat we aan het eind zouden weten. Hij deed alles wat hoort bij goed onderwijs, maar zestien stappen is gewoon veel om te onthouden, zeker als mijn geest tijdens het college in opstand is gekomen omdat ik niet snap dat je eerst gaat sorteren, dan gaat samenvoegen en dan weer dezelfde sortering gaat toepassen. Ik wil naar B sissen dat ik haar voor mij schuif als de quiz begint, maar ik zie haar op haar vingers tellen en prevelen. Die is ook confuus, denk ik dan.
De wandeling naar de fabriek was een feest. Er cirkelt een enorme, zwarte roofvogel recht boven ons hoofd, hij laat zich goed door ons bekijken voor hij majestueus afzwenkt naar rechts en met krachtige vleugelslagen naar het noorden verdwijnt. We dalen en klimmen over de groene bergen, langs de theeplantages waar hard gewerkt wordt voor, ik vrees, weinig geld. De vrouwen dragen balen van acht kilo op hun hoofd de berg op in een tempo dat een stuk hoger ligt dan die van mij. Rond een uur of een zitten ze bij elkaar op de grond voor de lunch, het ziet er gelukkig heel gezellig uit. Even verderop zit een jonge moeder voor haar huisje met bungelende benen op een tafel kurkumawortels te schillen, haar zoontje naast haar. Ze lachen naar ons.
Het is helder vandaag, de bergen zijn nog dieper groen en de vestjes kunnen uit. Als we bij de fabriek aankomen, beken ik aan B dat ik hoop dat er een koekje bij de thee zit, mijn bloedsuikerspiegel is flink gedaald. Maar we krijgen niets, eerst de tour.
Het quizgevaar lijkt inmiddels geweken, we zijn weer terug waar we zijn begonnen, Mr Abbeyrath opent vier schalen, we gaan thee proeven. Pekoe, F Bob, SP Bob en Silver tips, tja, eerlijk gezegd vind ik ze allemaal hetzelfde smaken. Ik krijg er vooral enorme trek in koffie van. B is veel meer een theedrinker dan ik, maar ook zij is niet onder de indruk.
Tijd voor de terugtocht. Mijn rechterkuit heeft harder gewerkt dan links, hij is zo stijf als de plank op onze balkontrap. We nemen een tuktuk terug naar Ella voor een roti en curd met honing. En een koffie natuurlijk.
Even terug in Top Heavens voor een handwas en een pauze ontdek ik dat ik aan mijn derde en laatste leesbril moet beginnen. Net als in Nederland raak ik ze kwijt, hier alleen nog veel sneller. We pakken zo vaak in en uit, trachten onze spullen ieder te beperken tot twee zakken, laten dingen achter, kopen dingen bij en zo’n bril gaat op en af, hangt aan mijn shirt, zit in mijn haar. De laatste bril! Ik moet al zoveel met mijn leven bewaken: B, paspoort, credit card, mobieltje, jemig, komt daar nu nog een leesbril bij.
Ik zet mijn JBL aan, ik wil zo graag, zo graag zingen, maar in zo’n guesthouse doe ik dat toch een beetje besmuikt. En dat helpt niet, besmuikt zingen, dat doet niks. Ik overweeg de Dagoba verder op de heuvel. Zou ik mee mogen chanten in een tweede stem, een beetje erdoor heen improviseren? Maar weer een enorme wandeling en dan weggestuurd worden door de hoofdmonnik, die denkt dat zo’n crazy western woman zijn chant komt verzieken is misschien een realistischer scenario.
Uiteindelijk komt de oplossing van beer street. Op ons laatste avond in Ella nemen we een aryuvedische massage en bestellen we een ginger mint cocktail in een bar met live muziek. Een mooie tijger met zwarte hoed speelt versterkt gitaar en zingt liedjes die ik allemaal ken. Ik kan keihard meezingen zonder dat iemand het hoort. En als we ’s avonds terugkomen, ligt bril nummer 2 op mijn bed. Ama had het gevonden op het pad. Ze plaatst de plank op de trap en wenst ons goede nacht. Ik kijk naar de hemel, naar de liggende maan die bijna vol is. Ik doe mijn mond open en huil mee met het beest in de bergen. Ik weet waarom hij huilt. Hij huilt van geluk.
.
18 januari 2019, Udawalawe
Ook dat nog!
Als ik aan de buschauffeur vraag of de reis naar Wellawaya zoals de lonely planet belooft, ongeveer twee uur duurt, zegt hij ‘0, no, madam, one hour twenty minutes at the most’ en wrijft in zijn handen, waarschijnlijk om zometeen meer grip op het stuur te hebben. Ik zie de fanatieke blik in die donkere ogen en vrees dat ik hem aangemoedigd heb. We gaan bergafwaarts, dat is walhalla voor dit soort gasten. Ik heb het goed ingeschat. Deze trip wordt een workout voor ons, er komt heel wat spierkracht bij kijken om niet door de bus geslingerd t e worden. We zoeven langs de Ravana watervallen, we stoppen niet om mensen mee te nemen, terwijl dat echt de bedoeling is. De chauffeur fixt de rit in precies zesendertig minuten. Een PR, ik zie het aan zijn tevreden blik.
Op station Wellawaya moeten we een tijd wachten voor de bus naar Udawellawe komt. De ene na de andere tuktuk chauffeur probeert ons over te halen hun de rit te laten verzorgen. Ze nemen geen nee aan, zijn onprettig vasthoudend. Er is een boefje bij die ons op de time table een bus aanwijst die pas over een paar uur vertrekt, maar het is een bus die we helemaal niet moeten hebben. Als we duidelijk maken dat we hem door hebben, vraagt hij of we hem wat dollars willen geven. Gelukkig raken we aan de praat met de nootjesverkoper, dat houdt ze een beetje op afstand. Als er een bus aankomt moet de nootjesman telkens heel hard werken. Net als de waterman en de pannenkoekenman springt hij de bus in en probeert in de drie minuten stoptijd zoveel mogelijk te verkopen. Dan komt hij weer bij ons staan om te vertellen hoe zijn gezin in elkaar steekt. Hij heeft ook een dochter van achttien en nog twee zonen en hij is dik tevreden. Echt een lieverd. Onze bus komt zo veel sneller.
Als we na een paar uur Udawellawe binnenrijden, zien we dat dit dorp leeft van het wildpark, overal zijn guesthouses en jeeps. Ons guesthouse heet Silent Bungalow en ligt wat meer achteraf. We voelen ons een beetje koloniaal als we in de silent tropentuin op de rotan ligstoelen chillen op onze veranda van gladde, rode steen. Eigenaar David vraagt of we trek hebben in lunch en of we vanmiddag op safari willen. Ja, dat is nou precies wat we allebei willen!
Om half drie staat een jeep klaar met een jonge chauffeur die ook fungeert als gids. Ik ben een beetje zenuwachtig. Ik ben nog nooit op safari geweest, heb er genoeg nare verhalen over gehoord en wat ik niet gehoord heb, verzint mijn op ellende gefocust brein er wel bij. Soms kun je beter geen beelddenker zijn.
Honderden keren heb ik al in deze situatie gezeten. Ik zie ergens geweldig tegenop, ik doe het toch en ergens tijdens het tóch doen komt de ontspanning opeens en geheel. ‘O, is dit alles? Dit kan ik wel’, en alle last valt van mijn schouder.
Vandaag komt het als ik de eerste olifant zie. Hij staat een beetje verscholen tussen de struiken, is rustig aan het eten, klappert af en toe met zijn oren. Wat een ontroerend moment!
We zien er nog veel, sommigen komen heel dichtbij. En daar blijft het niet bij. We zien prachtige vogels, de bijeneter bijvoorbeeld met zijn lichtgevend groen en blauw en helemaal niet schuw. Een apen colonie met een babietje van een maand oud. Gigantische Indisiche Nimmerzatten die ik voor flamingo’s aanzag. De prachtige Indian roller, de haviksadelaar, de witbuikadelaar, waterbuffels met een eigen witte egrett die de wacht houden. Krokodillen. Mangoesten. Onze gids heeft zelf arendsogen, hij ziet van ver waar de beesten zitten en rijdt ons er feilloos naartoe. En overal in het park ruikt het heerlijk naar basilicum en munt. Het kijken naar de beesten, vooral bij water is nóg rustgevende dan de massage van gisteravond. Safari is niet eng, alleen maar leuk.
Onze gids brengt ons op tijd terug voor het diner. Een beetje shaky van de uren in de schommelende jeep zetten B en ik ons aan tafel. Het is de beste curry tot nu toe. Ook dat nog!
19 januari 2019, Tissa
Beter
Net achter het bushokje ligt een enorme leguaan. Hij is, heel tactisch, op een modderhoop gaan liggen die precies de kleur heeft van zijn vel. Hij voedt zich vast met de kleine eekhoorns die er alles aan doen op te vallen. Ze hebben een heel beweeglijke staart die de verstopblaadjes van de boom omver zwiepen en of dat nog niet duidelijk genoeg is, krijsen ze steeds met een hoge stem: ‘hier zit ik, hier zit ik’.
Ik werd ziek wakker vanochtend, balen, niets aan te doen. Op de een of andere manier heb ik wel kans gezien de overvolle bus naar Thanamawila te halen, in te stappen en mijn laatste stukje energie te gebruiken voor het vasthouden aan de stangen om overeind te blijven staan. In Thanamawila stap ik net op tijd uit om op straat mijn maag om te keren. Gelukkig zat er alleen maar water in. Een lieve man wrijft me over mijn rug als ik daar op mijn hurken zielig zit te wezen. Ik hoor hem tegen B zeggen dat ik lemoen moet hebben. Ik moet er niet aan denken, ik wil helemaal niks hebben, ik wil alleen een bedje om op te liggen met mijn ogen dicht.
In de bus naar Tissamaharama kunnen we gelukkig zitten. Het raam is open, dat is stukken beter.
Anderhalf uur later heb ik dat bedje in het prettige Nature Resort en dat is goed want ik word nog zieker. Ik neem paracetamol, slaap wat en ben daarna net goed genoeg om met B naar een restaurant te wandelen voor een lunch waar zij natuurlijk wel trek in heeft. Ik bestel zwarte koffie en tot mijn stomme verbazing knap ik daar helemaal van op! Ik was niet ziek, ik had gewoon afkickverschijnselen opgelopen in dit land van de thee.
Opgetogen gaan we op pad naar de boeddhistische tempel waar we weer naar binnen getrokken worden voor een zegening en een armbandje, we zullen dus zo wel weer van iets beroofd worden. We bewonderen de oude en de nieuwe Boeddha’s met de vriendelijke ogen en respecteren de haan die denkt dat de tempel en, wie weet, de hele wereld van hem is.
Later, op weg naar lake Tissa, passeren we een huisje waar een jongetje van een jaar of zes aan het spelen is. Zoals alle kinderen die we ontmoeten in Sri Lanka begroet hij ons enthousiast, maar sprint dan terug naar het huisje. B maant me te blijven wachten, ze weet precies wat er gaat gebeuren. Ze krijgt gelijk, het jongetje komt terug met zijn iets oudere zusje. Daar staan ze naast elkaar aan de andere kant van het geultje dat ons scheidt, opeens verlegen. We helpen de conversatie op gang en dan gaat ie lopen. Ze vertellen hoe ze heten, doen vele malen voor hoe ze tot tien kunnen tellen in het Engels, stellen vragen en willen ook echt de antwoorden weten. Hun moeder staat op een afstandje bloemetjes te knippen, doet of ze er niks mee te maken heeft, maar houdt het goed in de gaten.
We lopen verder naar het lake waar hele families aan het baden zijn met hun kleren aan. Ze hebben lef, er zwemmen krokodillen in dit meer, dat wordt althans beloofd door de schippers die ons proberen te verleiden tot een tochtje in hun boot. We bezoeken een verlaten Dagoba van meer dan 2000 jaar waar de beelden zo uit het oude Griekenland zouden kunnen komen. B wordt gevolgd door zes zwerfhonden die zijn meegeglipt door het hekje. Als ze hun belangstelling in haar verliezen, hollen ze rondjes rond de Dagoba tot ze moe zijn en beginnen dan aan een vergadering over wie de baas is.
B en ik wachten niet af of ze er uit komen. We moeten nog oploskoffie scoren voor noodgevallen en morgenochtend worden we al om half zes opgehaald. Er is nog een hoop te doen, het is mooi geweest.
20 januari 2019, Tissa
Het bestaat
Het paradijs bestaat, wij mensen maken er geen deel van uit, maar mogen wel af en toe komen kijken. Deze ochtend zijn B en ik de gelukkigen. Om half zes haalt Nahil ons op in zijn jeep, het is nog pikkedonker. Toch worden verder op in de straat al mensen in witte kleding in een bus geladen. Zondag is voor Sri Lankese boeddhisten een rustdag, maar het is ook nog eens volle maan, poya, een speciale dag waarop veel families een mini pelgrimtocht maken. De beesten in Bundala Park hebben daar geen weet van. Die hebben een dag als alle dagen. Grazen, jagen, vissen en, als er tijd over is, een beetje spelen.
De zon komt op als we het park binnenrijden. De jeep gaat niet harder dan een paar kilometer per uur. Zo wordt de rust zo min mogelijk verstoord van de bewoners die aan hun dag beginnen. We stoppen regelmatig als Nahil weer een bijzondere vogel voor ons heeft gespot. We blijven een poosje staan om naar het af en aanvliegen te kijken en te luisteren naar al die verschillende tsjilps, gillen, krassen. Ik vind de moerasachtige veldjes met de buffels in alle kleuren het mooist. Hier gebeurt van alles, in de kadans van de rustige vleugelslag van de arend. Het is nog niet heet, daarom zijn alle beesten actief.
Nahil rijdt langzaam verder naar de kust, we mogen de jeep uit voor een wandelingetje.
‘Don’t go too far!’ waarschuwt Nahil. Hij heeft wel eens uren naar zijn passagiers moeten zoeken.
Welnee, we gaan niet ver. We zijn veel te tranquil geworden voor een mars. Langzaam lopen we over de knalrode rotswand, langs de cactussen en gaviara. We kijken naar de golven die de stenen polijsten. Aan de zee kun je wel zien dat het poya is vandaag.
Het is goed te weten dat er minstens één paradijs is op aarde en ik ben blij dat wij even mochten kijken.
Nihal brengt ons terug naar Tissa waar het heel druk is in het boeddhistisch complex. Daar willen we bij zijn! We proberen zo onopvallend mogelijk tussen de mensen op het gras te gaan zitten, maar als mijn voet blijft haken in mijn eigen broekspijp, val ik het veldje op. Ik ben net een van de eekhoorntjes ‘ik zit hier, ik zit hier’. De families vinden het gelukkig gezellig dat we ook komen zitten, ze leggen uit waar we thee kunnen krijgen en willen weer van alles weten. Twee jonge kinderen vragen of ze een pen mogen. Ik heb ze gelukkig bij me, ik kan ze missen. Als oma er ook een wil, leg ik uit dat ik dan zelf geen pen meer heb. Dat vindt ze te ver gaan, nee, dan moet ik het maar houden.
Als we een half uur voor zonsondergang langs het lake lopen, huren we toch een bootje voor een kleine vogelsafari vanaf het water. Albatrossen, pelikanen, egretts, Indische witte ibissen zoeken een slaapplaats in de bomen op de eilandjes. Hier kunnen ze met honderden soortgenoten veilig de nacht doorbrengen. De zwarte vogels zitten boven in de boom, de witte er net onder. De vliegende honden hangen er nog en zullen zometeen plaatsmaken. De enorme krokodil loert met één oog naar een mogelijke prooi, een paarse reiger die vlak bij hem staat. Hij is gelukkig ver verwijderd van de badende families.
De zon gaat onder, de volle maan verschijnt. We stappen weer aan wal, onder de indruk nog. Dit was de laatste safari, vanaf morgen richten we ons op historie.
21 januari, Galle
De Don
Onze host in The One Appartement in Galle heet Don, maar we dopen hem al snel om tot de Don. Hij geeft ons geen tijd om even bij te komen van het vier uur hotsen in de hippiebus met wederom een chauffeur die meer van zijn claxon houdt dan van zijn rem. We krijgen een koffie van hem, maar daarna moeten we onmiddellijk terug naar het oude centrum om het Nederlandse fort te bekijken. Morgenochtend gaat hij een planning met ons maken voor de komende twee dagen, al had hij het programma voor morgen eigenlijk al vastgesteld. Dan wil hij weten wat we de tuktuk-chauffeur hebben betaald. ‘Three hundred rupees? But I sent you an e-mail to pay only two hundred!’
We bespreken alvast de uitgangspunten voor de activiteiten van morgen. Onze informatie wijkt een beetje af van die van hem. De Don is niet gewend om tegengesproken te worden, daar raakt hij echt van in de war. Dat vinden B en ik aandoenlijk, we sluiten hem in ons hart, maar nemen wel de tijd om even te chillen. Het fort met de vestingswerken loopt niet weg, het staat er immers al een tijdje. De basis die door de portugezen is gebouwd, bestaat, om precies te zijn, al 430 jaar. Toen de koning van Kandy de hulp inriep van de Nederlanders om de Portugezen te verjagen hebben die in 1640 de boel veroverd en het fort verder versterkt.
Als De Don zijn vissen komt voeren in de tuin en ons nog ziet zitten, tikt hij op zijn horloge. Ok, ok, we waren al van plan te wandelen naar het fort, dat is de belangrijkste reden dat we hier in Galle zijn. Het duurt even voor we de juiste ingang hebben gevonden. Talloze tuktuk-chauffeurs proberen ons over te halen voor een tour, ze liegen over de kwalijke gevolgen als we gaan lopen. We schudden ze af en vinden de ingang. Aan de rechterkant staan een paar koeien te grazen, dat denken we tenminste. Als we ze naderen blijkt er een stiertje tussen te zitten met territorium-drift. Ik krijg een gerichte kopstoot, ik kom echt even van de grond af. De boodschap is duidelijk: ‘opzouten, jij!’ De voetballende jongetjes hebben het gezien, die hebben een goede dag.
Het museum is is gesloten, maar de lonely planet geeft aardig wat houvast voor een gerichte wandeling over de muren en langs de bastions. De zonsondergang is subliem. Binnen in het fort wanen we ons opeens in Zuid-Europa in plaats van in Azië. Op de Dagoba na dan, die lopen we dan ook even in. Hij is bescheiden van formaat en van binnen volgepropt met grote en kleine Boeddha’s. Je mag in Sri Lanka geen foto’s maken met je rug naar een Boeddha, maar als ze overal om je heen staan is dat geen doen. Ik wacht tot de monnik uit zicht is en knip stiekem wat plaatjes voor mijn plakboek.
We lopen tussen de straatjes binnen het fort, het ziet er gezellig uit, mooie winkeltjes, hippe restaurantjes met muziek. Ook hier is het niet druk, al zijn we bepaald niet de enige toeristen, we horen Duits, Australisch en Pools. We zien een aardig restaurant, checken de menukaart, vragen om een tafel, bestuderen de menukaart nu in detail en gaan over tot de bestelling. De vriendelijke jongen van de bediening zegt eerlijk dat we kunnen bestellen wat we willen, maar het gaat een uur duren voor het op tafel staat. Een uur, serieus? Dan gaan we liever ergens anders eten. De jongen begrijpt het volkomen, zou ie zelf ook doen.
We zien een volgende tent, ziet er ook goed uit, dezelfde menukaart, nog een stukje goedkoper. Tevreden gaan we zitten en bestellen. Zelfde verhaal, het gaat een uur duren. B en ik proberen het te begrijpen. Als het een uur duurt is er dus eigenlijk helemaal niets voorbereid, misschien moet de kok zelfs nog worden opgetrommeld. In beide tenten waren we de enige gasten, misschien zijn er zo weinig toeristen dat ze afwachten of ze überhaupt wel het vuur moeten aansteken. Wijs geworden lopen we nu naar een restaurant waar al mensen zitten. Hier krijgen we inderdaad vlot onze curry geserveerd.
Als we thuis komen heeft de Don een briefje op onze deur geplakt dat hij morgenochtend om acht uur ons ontbijt neerzet en dat de planning aansluitend zal worden opgesteld. Er zit opeens een heel dikke vis in het aquarium die er vanmiddag nog niet zat.
22 januari 2019, Hikkaduwa
Geelstreepjes en spiegeljackjes
Gefrustreerd brengen we de snorkelspullen terug naar het hutje van Poseidon Diving Gear dat wordt gerund door een vader met twee zonen. We hebben het echt geprobeerd, maar de zee is zo wild dat we steeds om worden gegooid, onze brillen beslaan, we meer vis zonder bril zien dan met. B en ik hebben best wat afgesnorkeld in onze vakanties, maar hier lukt het niet.
Vader Poseidon wil ons perse die mooie ervaring geven, ruilt onze brillen om, zegt dat we verder de zee in moeten zwemmen.
Ok dan, nog één poging! We trekken de flippers weer aan, spugen de brillen vol, zetten ze op en trekken ze vacuüm. Het lukt ons het koraal te bereiken, begeleid door honderden geelstreepjes en spiegeljackjes. We worden verwelkomd door een grote zeeschildpad die onder ons door zwemt. We volgen hem tot hij verdwijnt in de diepte. We zien honderden langstaart engelvissen, zwart-witte platbekjes, oranje-blauwe boloogjes en gevlekte babyfacejes tussen het koraal zwemmen. Er hangen plaatjes aan het koraal waarop in beeldtaal staat beschreven hoe je door de waterpolitie wordt gemarteld als je het waagt op het koraal te gaan staan. Opeens verschijnt een nog grotere zeeschildpad uit de diepte. We maken een hoekduik om met hem mee te zwemmen. Wat een prachtig beest! Ik hoop dat ie nog lang leeft en veel nakomelingen krijgt. Dank u, vader Poseidon, dank u.
We hijsen ons het strand op en vallen intens tevreden in slaap. Gelukkig word ik net op tijd wakker om B en mijzelf van derdegraads verbranding te redden. We slepen ons onder de palmen. Wat was doodsoorzaak nummer 1 ook weer in de tropen? We blijven lekker liggen.
Er was nog een reden om naar Hikkaduwa af te reizen vanochtend. De Don wilde ons naar Unawatuna hebben, maar we legden uit dat in veel gesprekjes die we hebben gehad in Sri Lanka die verschrikkelijke gebeurtenis op 2e kerstdag twaalf jaar geleden regelmatig terloops voorbij kwam. We willen meer weten van de impact op de mensen hier door het fotomuseum over de Tsunami te bezoeken.
We zijn de enige bezoekers, worden verwelkomd door een oudere man die ons uitleg geeft bij de indringende foto’s en gedichten die op B en mij een onuitwisbare indruk maken. We leren dat alle 35.000 overleden mensen op Sri Lanka gered hadden kunnen worden als er meer kennis was geweest over tsunami’s. De eerste golf viel mee en vergde geen slachtoffers. De zee trok zich daarop heel ver terug en dat had de waarschuwing moeten zijn voor de echte grote golf die ging komen. Ze hadden een half uur en dat was voor iedereen genoeg geweest om het binnenland in te gaan. Wat een verschrikkelijk idee.
De jonge tuktuk chauffeur die ons terug naar het busstation brengt was tien jaar oud in 2004, woonde in Hikkaduwa, lag rustig te slapen toen de golf kwam en heeft enorm veel geluk gehad. Zijn familie gelukkig ook.
Nog steeds onder de indruk stappen B en ik de bus in terug naar Galle. We kopen vijf mandarijnen van een man die ze in een papieren zakje doet waar wiskunde sommetjes op staan. Hij gebruikt de schriften van zijn schoolgaande kinderen om verpakkingsmateriaal van te maken. Dat is nog eens recyclen! We passeren een veldje bij het strand waar meisjes in witte schooluniformen oefenen voor een fanfare. Bij het fotomuseum hing een poster van het ministerie voor Women Empowerment. Ik weet niet of het een met het ander te maken heeft, maar ik denk van wel.
Op de hoofdkussens in de bus staat: ‘Welcome. Today is a beautiful day.’ Wat kan ik het hier hartgrondig mee eens zijn en de dag is dan nog niet eens voorbij. We doen nog een stukje fort, we eten heerlijke hapjes bij zonsondergang op een van de vestingmuren, kiezen gemberijs bij de Dairy King en hebben een lang gesprek met de Don die ons steeds dierbaarder wordt. We hebben het over de tsunami, de corruptie, het toerisme, zijn wens om te reizen. We begrijpen elkaar steeds beter, totdat ik over het ministerie begin. Dan heeft ie geen zin meer.
Slaap lekker, Don, we zien je morgen bij het ontbijt als we weer aan een nieuwe beautiful day gaan beginnen.
23 januari 2019, Galle
Hulde
De man van de lycheekraam komt ons te hulp. We willen een grote rode tor redden die met zijn pootje in iets kleverigs is gestapt. Hij kan niet wegkomen en wordt belaagd door honderden mieren, echt superflauw. De man van de lychees pakt een stokje en schiet de tor behendig een stukje weg. Het pootje is los van kleef, de tor gaat er in galop van door, B en ik kunnen met een gerust hart verder naar de Nederlandse gereformeerde kerk die gebouwd is in 1640. Het ligt vol grafstenen met nuttige informatie over de overledenen. Zo lezen we dat Elisabeth Margaritha Heijnen in 1886 is overleden nadat ze vijfenveertig jaar, acht maanden en vijf dagen in leven is geweest. De grafstenen zijn versierd met afbeeldingen van engeltjes die trompet spelen naast doodshoofdjes en dansende skeletten.
In het maritiem archeologisch museum leren we dat het machtige VOC schip de Avondster, die de Hollanders eerst van de Britten hebben gejat en toen hebben opgepimpt, vijfenzestig keer de zeiltocht naar Azië heeft volbracht. Vervolgens is het door een ‘onverwacht ongeluk’ in de haven van Galle gezonken. Zo vreemd dat ze het hier bij laten qua informatie, iedereen wil toch weten wat er precies is gebeurd, kom op. Dat is net zo raar als dat de Lonely Planet uitgebreid beschrijft hoe en waarom Ceylon als kolonie steeds overging van de ene Europese mogendheid naar de andere, maar niet uitlegt waarom de Nederlanders de boel in 1802 zonder slag of stoot overdroegen aan de Engelsen. Gelukkig is er Internet. Op de VOC site staat dat de Avondster op drift was geraakt en dankzij te laat ingrijpen van de schipper op rotsen is geknald, in tweeën is gebroken en is gezonken. De schipper heeft flinke straf gehad en moest de schade van ruim vijfduizend gulden zelf betalen. Wikipedia helpt ons met het tweede raadsel. Bij de ondertekening van de Vrede van Amiens in 1802 is Ceylon verruild voor Kaap de Goede Hoop.
Nu we zo in stukjes en beetjes het fort hebben gedaan en de historie begrijpen, kunnen we ook wel eens een kijkje nemen in de New Town, bijvoorbeeld om kruiden te kopen op de Dutch Market. Ik wordt vandaag vaak aangesproken door mannen die ook een dochter hebben in de leeftijd van B. Ze zijn trots op hun dochters, of ze nu studeren of de armbandjes vlechten die vader verkoopt. Ik leg op mijn beurt uit dat ik ook zo blij ben met mijn B, vooral dat ze met flexibiliteit en humor reageert op mijn dagelijkse telefoonzoekpaniekmomentjes en mijn uhuh’s als ik geconcentreerd ben op iets anders dan de conversatie. De vaders en ik zijn het roerend eens, er is alle reden voor hulde aan onze dochters!
Vanochtend tijdens de dagstart met de Don zeggen we hem toe dat we vanmiddag naar Unawatuna gaan als we genoeg tijd hebben. Om ons extra aan te moedigen vertelt hij dat er alleen maar witte mensen zijn. B en ik kijken viezig en zeggen dat dat helemaal geen aanbeveling is, maar brengen hem daar weer helemaal mee in de war. ‘Just go’, zegt hij ten einde raad, onze tegenwerpingen beu.
Aan het eind van de middag is er nog tijd, we hebben zin in een duik en pakken dus de bus naar Unawatuna. Het blijkt er inderdaad toeristisch, maar ook reuze gezellig te wezen. Als de zon onder is, steekt het personeel van de strandtentjes kaarsjes en lampjes aan en bereidt de vissen die ’s ochtends gevangen zijn. Er is live muziek door twee zusjes met een indrukwekkend repertoire aan evergreens. We blijven lang plakken, maar moeten uiteindelijk toch terug met de bus. Het is pikkedonker en na acht uur ’s avonds gaat het vrachtverkeer helemaal los op de wegen, het is nog veel gevaarlijker dan overdag. Als de bus komt is ie stampvol, de chauffeur heeft haast, de bijrijder maant ons tot opschieten, opschieten, opschieten. Nog voor B binnen is gaat de bus weer rijden. Daar hangt ze buiten de bus die met een noodgang wegrijdt en er is domweg geen plek om binnen te komen. Ik sta in de bus en kijk in die angstoogjes van B, kan niets doen, dit is echt niet grappig. Dan trekt iemand de man voor haar naar achteren, zodat B plaats heeft om zich in de bus te wurmen.
Morgen reizen we naar de laatste plek. We gaan lekker met de trein.
24 januari, Colombo
Niet schoppen
De stoptrein naar Colombo doet elk plaatsje aan en dat zijn er een heleboel. Alle stationnetjes zijn geschilderd in flamingo kleuren en overal stapt een nieuwe bedelaar in met gebreken. De rails loopt langs de kust, we zien verlaten strandjes onder kokospalmen afgewisseld met levendige vissersdorpjes. Het ruikt ongelooflijk lekker in de trein, daar hebben B en ik voor gezorgd. Onze rugzakken zitten vol balen versgebrande kerriemengsels die we gisteren op de Dutch Market hebben gekocht. Naast ons zit een backpackers echtpaar uit Zwitserland met twee jonge kinderen. Als we eindelijk Colombo binnenrijden kijkt de vader met zijn zoontje naar rechts, de stad in. De moeder en haar dochtertje kijken naar links, naar het strand en de zee.
Het is alweer vele uren geleden dat we afscheid namen van de Don. We vroegen hem opheldering te geven over een poster met een soort strip erop die we in het museum hadden gefotografeerd omdat we er geen chocola van konden bakken. Don legt uit dat het voorlichting is voor kinderen zodat ze weten wat ze moeten doen als ze worden lastiggevallen. In Sri Lanka moeten ze eerst ferm nee zeggen, als dat niet helpt, weglopen, als dat nog niet helpt, schreeuwen en als dat ook al niet helpt, hulp zoeken bij een ouder persoon. Vanwege de geweldloze boeddhistische leer willen ze de kinderen natuurlijk niet leren te schoppen en te slaan.
Don is boeddhist, maar gelooft niet in het goede in alle mensen. Hij heeft een uitgesproken hekel aan tuktuk chauffeurs en aan politici. Als jongens voor hun twintigste tuktuk chauffeur worden, zijn ze volgens Don voor de rest van hun leven verpest. Politici zijn sowieso verpest.
We proberen ondanks Don’s overtuigingen zelf onbevangen naar de mensen te kijken en nemen een tuktuk. De scholen gaan net uit. Veel kinderen worden opgehaald, het is dan altijd superdruk. In de hoofdstad is het niet anders. Onze tuktuk chauffeur ziet kans om ons toch redelijk vlot bij Backpack Lanka uit te spugen. Gelukkig maar, want in de kleine tuktuk zitten we zo dicht op de indringende kerrylucht dat we een beetje bedwelmd zijn geraakt. Die kruidenmengsels beginnen me een beetje zorgen te baren, want 1. worden wij morgen wel wakker als we de hele nacht in dezelfde kamer zijn als de zakjes, 2. krijgen we geen gezeur met de douane in Nederland? Een beetje hond weet dat sterke kruidengeuren zekere smokkelwaar kunnen overstemmen.
In Back Pack Lanka proberen we te overleven door de voorraad in een la te doen. Het werkt maar beperkt. We vluchten de straat op en gaan naar het Gangaramaya tempelcomplex waar zich een haar van Boeddha onder een glazen stolp bevindt. Die moeten we zien!
Het is een vreemd complex. Er zijn gelukkig een paar dingen die houvast geven, zoals de Bodhi boom en het watergeef ritueel. Maar voor de rest is het een zooitje. Er zijn zoveel spullen en de uitbreiding van het complex is duidelijk nog niet af. We vinden de haar niet, terwijl we overal hebben gezocht, misschien is ie kwijt. We hebben wel twee rolls royces gezien uit 1936, talloze boeddha’s natuurlijk, van jade en van goud, maar ook porceleine serviezen en opgezette olifanten.
We lezen alle posters over hoe je moet leven als goed boeddhist. Het gaat erom dat je steeds de juiste keuzes maakt. Op deze posters is het beeldmateriaal volstrekt duidelijk. Als je bijvoorbeeld kunt kiezen tussen drinken en dansen met je vrienden of op je knieën zitten bij een monnik, moet je niet voor het feestje kiezen.
We gaan een hapje eten in de food court van Odel, aanbevolen door de Planet. Voor het eerst is er iets dat tegenvalt. De echt lekkere hapjes zijn er alleen bij lunchtijd te krijgen, grrrr. Er hangen bordjes naar de sugar bar en de sugar bistro, maar daar krijg ik geen trek van. Het personeel zit zich lep te vervelen, er is geen kip en terecht. Nou, dat doen we morgen anders.
De avondwandeling door Cinnamon Garden is juist weer erg geslaagd. We rekken nog wat, maar moeten toch uiteindelijk bij BPL weer de kerry in. Als er morgen geen stukje verschijnt graag alarm slaan.
25 januari, Colombo
Hoofdwiebel
Hier, in Colombo, gebruiken veel mensen de hoofdwiebel, een zijwaarts knikken waarbij de oren beurtelings richting elke schouder wordt bewogen. Bij de meeste wiebels worden beide kanten één keer aangedaan, maar sommige Sri Lankesen weten niet van ophouden. Er wordt vijf, zes keer gewiebeld voor het hoofd weer tot stilstand komt. De eerste Sri Lankees die ik dit heb zien doen, was onze gastheer in guesthouse Nature Resort in Tissa. Ik dacht toen nog dat het een persoonlijke eigenaardigheid was, maar nu weet ik dat het een gebruik is, afkomstig uit Zuid India en betekent zoiets als ‘ik begrijp het’ of ‘ik ben het ermee eens’. Omdat het een beetje lijkt op ons zijwaartse knikje als we twijfelen aan de woorden van de ander word ik nog steeds regelmatig op het verkeerde been gezet. Ik denk dat het gepast is om terug te wiebelen, maar dat moet natuurlijk wel naturel overkomen. Ik oefen nu al dagen voor de spiegel, vraag B om specifieke feedback, maar durf de tegenwiebel nog niet aan.
Mijn persoonlijke doelstelling is wel drie wiebels in het openbaar en voor vertrek. Dat wordt dus opschieten. Doodeng vind ik het. Maar de eerste keer ayubowan tegen iemand zeggen vond ik ook eng en nu doe ik niet anders.
Het is vandaag juist verder een vertrouwde dag. We hebben het Fort ,met al zijn koloniale gebouwen, waaronder het Dutch Hospitaal uit de zeventiende eeuw, goed bekeken en alle marktjes in Pettah afgestruind. We hebben geprobeerd de drie Hindoestaanse tempels binnen te dringen, maar de deuren bleken hermetisch gesloten. Nu raken we verzeild in de haven bij de terminals en worden we door de jongens van de navy een halt toegeroepen. Ik schep flink op over mijn terminalervaring in Rotterdam, maar ze zijn onverbiddelijk. Waarschijnlijk maak ik niet genoeg indruk op mijn teenslippertjes. Nu moeten we weer helemaal terug naar het Lighthouse die de Sri Lankesen hebben gebouwd als statement toen ze de Engelsen eruit geknikkerd hadden in 1948. Een uurtje terug hadden we daar nog een technisch gesprek met twee beschouwende engineers op leeftijd over het nieuwe project van Colombo. Er is een enorm stuk land opgespoten uit de zee dat nu bouwrijp wordt gemaakt voor een hele nieuwe wijk. De vuurtoren heeft geen functie meer met al dat land ervoor, maar blijft als monument nog steeds van waarde.
We lopen terug naar de marktjes en dan slaat opeens de vermoeidheid en hitte toe. We moeten dringend naar een chillpark, maar die zijn erg ver weg. We komen langs een boeddhistisch tempeltje, zo verscholen tussen de bedrijvigheid dat je hem gemakkelijk mist. Binnen is het piepklein, maar een monnik wijst ons op een skeer trappetje. Gaan we klimmen in deze hitte, we waren toch moe? Maar die dingen komen niet voor niets op ons pad. Boven houden tweeëenvijftig monnikpoppen de wacht bij een grote witte Boeddha. Hoog boven het gedoe op straat, is een oase van rust. Uit de luidspreker komt gechant, maar niet te hard. We zijn helemaal alleen. Dit is ons chillpark!
We leggen onze tas onder ons hoofd en gaan even liggen, even maar. Ik doe mijn ogen dicht en denk aan de koffie in het Steuart building waar het personeel in Schotse ruit negentiende eeuwse service neerzet. De gerant deed me erg denken aan de butler van Downton Abbey, andere kleur ogen, maar net zo wijs en kalm. En dan ben ik, net als B, vertrokken. Ik droom over kaneel, de reden dat de Nederlanders met de koning van Kandy in zee gingen en de Portugezen verjoegen. Ik droom over kerrie, over kurkuma, over steranijs en rode peper. Zorgeloze onderwerpen, alleen maar kleur, smaak en geur.
We worden op tijd gewekt door het gekras van twee kraaien die mot hebben. Het is tijd om verder te strompelen naar Galle Face Green dat een stuk naar het zuiden aan het water ligt. Het stelt niet veel voor, maar we snappen waarom de Colombanen hier graag komen. Iedereen is welkom, je kan met je hele gezin komen, er is voor iedereen iets leuks te doen, vliegeren of voetballen of gewoon zitten en naar de golven staren. Er wordt halal gekookt, maar of en wat je gelooft maakt niet uit. We zetten ons ergens neer, bestellen ginger beer en naan met knoflook. Als de jongen komt vertellen dat het nog wel tien minuten gaat duren, wil ik uitleggen dat het niet uitmaakt, dat we alle tijd hebben. Maar ik bedenk me, ik geef mijn eerste wiebel.
26 januari 2019, Colombo
Laatste avond
Een opa, zoon en kleinzoon spelen voor ons in de branding en scrubben elkaars rug met zand. Door het tegenlicht van de zon zie ik alleen silhouetten, die opsplitsen door witte blokjes als ze lachen en lachen doen ze vaak.
We brengen de middag door op het strand van Mount Lavinia, de stad die is vernoemd naar de locale minnares van de Britse gouverneur Thomas Maitland. Het is weekend, veel Sri Lankezen hebben vrij en brengen ook tijd door op het strand. Ze zoeken verkoeling en ontspanning, net als B en ik.
Of het nu de cucumber chillers in Nightclub R&B gisteravond waren of de vele kilometers in de benen, vannacht hebben in ieder geval echt goed geslapen. Vers opgeladen wandelden we daarom vanochtend naar het national museum. BPL serveeert geen koffie bij het ontbijt, dus starten we ons bezoek in het restaurant. Mijn blijdschap als ik lees dat het restaurant Barista heet, moet te maken hebben met een onbewuste, mentale voorbereiding op de reis terug naar huis die morgen begint. Als we na de koffie een video bekijken in het museum worden we juist weer teruggeworpen naar het begin van onze reis hier in Sri Lanka, want de video begint met beelden van de sites in Anuradhapura die we ruim twee weken geleden bezocht hebben. De voice over geeft dezelfde uitleg als de romantische Sampath, maar we leren ook veel nieuwe dingen in het museum en begrijpen nu meer van de zaken die ons zijn opgevallen. Er is inderdaad veel interactie geweest met de Grieken in de Oudheid, iets dat we al dachten te kunnen opmaken toen we de oudste boeddhabeelden zagen. De Sinhalese bevolking is al duizenden jaren bezig zich te bekwamen op medisch gebied. In de vierde eeuw BC waren er al ziekenhuizen, niet alleen voor mensen, maar ook voor dieren. We begrijpen iets meer van de vermenging van de verschillende religies en de ontwikkeling van het boeddhisme. We krijgen ontzag voor de water management technieken die vele eeuwen geleden ontwikkeld zijn, grote ideeën en kleine ideeën en alles met simpele spullen maar effectief uitgevoerd. Wat een interessante historie heeft dit land! Aan de koloniale overheersers besteedt het museum niet al te veel aandacht. Waarom zou het ook? Zo belangrijk is het waarschijnlijk niet geweest.
Er komt een grote groep lagere schooljongens binnen. De juffen dragen ze op een lange slinger te maken en achter elkaar aan langs de vitrines te lopen. Dat doen ze ook, maar in zo’n moordend tempo dat ze echt nergens kennis van kunnen nemen. Zo jong als ze zijn, ze zijn wel hogelijk geïnteresseerd in B, al proberen ze dat niet te laten merken. Een jongetje waant zich onbespied, stoot zijn vriendjes aan om ze opmerkzaam te maken op B. Dan ziet hij mij en weet zich betrapt. Hij schrikt zo dat hij met beide beentjes van de grond komt. Lijkt mij een goed moment voor de hoofdwiebel, een extra lange.
Dat was allemaal vanochtend en nu zijn we hier op het strand van de Mount, samen met vele Sri Lankezen. B en ik komen het water uit, de zee heeft zijn werk gedaan. Een beetje opdrogen, en dan maar eens zien of we iets kunnen krijgen. Er komen veel mensen langs voor een praatje en een voorstel, maar we moeten ze vertellen dat het onze laatste avond is in hun prachtige land. We kijken naar onze laatste zonsondergang hier, nog sneller dan anders zakt de vuurrode toverbal de zee in. Boat Haus heeft gelukkig Lion Lager en een visje voor ons. De obers steken fakkels aan en zetten de DJ aan het werk. Hij begint braaf met salsamuziek, maar al spoedig wordt het weer Arabische Jantje Smit. Gelukkig maar, anders zou het niet echt zijn.
Vol van de vis, de historie, de mensen, de kleuren en geuren stappen we in bus honderd, terug naar Colombo. Voor ons zit ons verblijf er bijna op, anderen staan nog aan het begin, ik benijd ze. Moge er spoedig weer vele toeristen naar Sri Lanka gaan, er is alle reden voor.