‘Niet inzakken, Urs!’
Ik ben zestien, maak huiswerk aan mijn moeders eettafel in haar statige, Haagse Benoordenhouthuis. Een sombere puberbui probeert me te pakken. Mijn moeder ziet het en grijpt in. Ze heeft er nog een paar: ‘Je schouders eronder’, ‘Zet je schrap’. Of het helpt weet ik eigenlijk niet. Maar dat mijn moeder op me let en wil helpen maakt indruk op me: ik voer haar opdrachten uit. Sta ik daar met mijn harnas aan, met kaarsrechte schouders, schrap en opgewassen, komt er nog doodleuk: ’Take life easy’ achteraan.
‘Ga je mee?’, levensgezel klinkt stomverbaasd.
Hij gaat naar een lezing over bitcoins. Buiten is het nat, koud en donker. Op mijn lijst van onderwerpen om het hart sneller te laten kloppen, komt cryptovaluta niet voor. Vanochtend evenwel bedacht ik dat ik een trage komodovaraan word die nergens iets van begrijpt en gaf mijzelf de opdracht mee te gaan. Ik knik en rits mijn jas dicht. Voor ik naar buiten stap hoor ik mijn moeders stem ´zet je veren op!’
Een koud en slecht verlicht zaaltje met verlaagd plafond. Twee keurig getrimde gastjes voor de net te klein geprojecteerde powerpoint en tafels die in u-vorm staan opgesteld. De toehoorders druppelen binnen: 27 mannen, 2 vrouwen. De belangstelling is groter dan verwacht, er moeten stoelen worden bijgehaald. Heeft iedereen koffie? Het licht gaat uit, de show begint.
Het harnas aantrekken werd een levenshouding. Het leven niet zwaar opnemen kostte meer moeite. Mijn moeder kon het wel: ze maakte zichzelf sterk en kletste zich door de moeilijkheden heen. Moeilijkheden die ze zo licht mogelijk hield. Waarschijnlijk had zij het weer van háár moeder.
Mijn generatie is wat voorzichtiger met adviezen aan kinderen over hoe je je het beste kunt opstellen bij de uitdagingen des levens. In plaats van toeterend als een heraut voor het kind uit te marcheren, af en toe over je schouder te kijken om te zien of je nog gevolgd wordt en te roepen: ´Kijk, zo doe je dat!, wachten wij waar ze zelf mee komen. We stellen er open vragen over en wandelen observerend met ze mee, we weten het immers zelf ook niet. Toch? Of houd ik mezelf voor de gek? Laat ik ze eens vragen.
De jongste dochters reageren onmiddellijk. Het valt erg mee. Ik viel ze slechts met één opdracht lastig: ‘Behandel de ander zoals je zelf behandeld wilt worden.’ O ja, de gouden regel! Ook die is mij met de paplepel ingegoten in de negatief geformuleerde variant ‘Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’
‘Ga je mee?’, levensgezel komt er net achter dat het feest in zijn agenda ook voor partners is bedoeld. Ik heb er geen rekening mee gehouden, ben ingesteld op een rustige avond alleen, goed voor een bres in mijn to do lijst. Meegaan betekent bovendien dat ik me moet verkleden én dat ik moet opschieten, twee dingen die ik haat. Bijna vergat ik hoe verrassend leuk de crypto-avond uitpakte. Bijna vergat ik waar de vrijdagavond voor bedoeld is. Bijna vergat ik mijn voornemen: ja-zeggen op uitnodigingen.
‘Gek eigenlijk, nu ik eindelijk af ben van opdrachten van anderen, bedenk ik ze zelf´, zeg ik.
We lopen in de kerst-verlichte Haagse binnenstad langs Rutte’s torentje op weg naar de Lange Voorhout. Ik voel een feeststemming opkomen.
‘Vooralsnog pakken ze goed uit.’
In mijn familie komt allergie tegen het woord ‘moet’ voor. Het zinnetje ‘Ik moet niks’ is in mijn familie bedacht. Eén van mijn kinderen heeft het heel erg, die krijgt knalrode vlekken als iemand het m-woord zegt. Dit kind schaamt zich er niet voor en brengt het zelfs ter sprake bij sollicitatiegesprekken: ‘Ik wil best bij jullie komen werken, maar je moet niet zeggen dat ik iets m o e t want dan loop ik weg.’
Meestal leidt deze eerlijkheid tot een aanbieding.
Ik denk hieraan als kleinzoon aankondigt dat hij iets kapot wil maken. Zijn kleine knuistjes zien wit van de inspanning bij een poging playmobiel door midden te knijpen.
Na zijn middagslaapje gaan we naar buiten.
‘Laten we dingen zoeken die we kapot kunnen maken’, zeg ik.
Kleinzoon vindt het goed. We vinden kale takken. Hij heeft slooptalent, binnen de kortste keren ontwikkelt hij een combinatie-techniek; de knak-draai-trekbeweging waar je elke tak mee kan splitsen . Als toef op de kers komen we een berg van herfstbladeren tegen die hij om kan schoppen.
‘En nu met links!’, het is eruit voor ik er erg in heb.
Mijn vader was een groot liefhebber van linksbenigheid. Ben je dat niet van nature, dan kan je je best doen om middels oefening tweebenig te worden. Ik ben vier jaar oud en krijg een step. Mijn vader komt kijken hoe hard ik ga.
‘En nu met je andere been!’
Het lukt! Ik trap nog eens flink af, trots kijk ik achterom. Ziet mijn vader wel hoe goed ik het kan? KLENG! Een dikke boom maakt abrupt einde aan mijn vaart. Verf van mijn step, gat in mijn knie.
Kleinzoon is wijzer, hij doet of hij mij niet hoort.
Mijn jongste dochters, beiden weer eens bij mij huis op een doordeweekse dag. We spelen Kolonisten van Catan. Ik sta al vanaf het begin zo ver achter dat ik geen enkele kans meer maak op de overwinning, grrrr. Niet tegen je verlies kunnen was doodzonde numero uno in mijn ouderlijk huis. Als je het al voelt, dan laat je dat onder geen enkel beding blijken. Ik kan heel goed tegen een beetje verliezen, ik kan absoluut níet tegen heel erg verliezen. Erger nog: ik kan niet verhullen dat dat verschrikkelijk is. Boosheid wint het dan van schaamte. Nu ook, ik heb geen enkele zelfbeheersing. Met mijn boze gezicht, bruuske gebaren en binnensmondse verwensingen verpest ik ook het spelplezier van mijn dochters. Wat een risico neem ik, misschien mag ik nooit meer meedoen!
Hoe zou Berthold Gunster (van de omdenkpodcast -red-) dit aanpakken? Die zou er al snel achter komen dat hier een diepgewortelde angst onder zit om dom gevonden te worden. Zijn remedie tegen problemen met je zelfbeeld: doen of de angst waar is en dat vaak tegen jezelf zeggen. Op die manier laat je het gewenste zelfbeeld los. Nu trek ik elke ochtend mijn wenkbrauwen op en laat mijn kaak zakken.
‘Je bent een oliekoekendomme vrouw’, zeg ik tegen mijn spiegelbeeld.