Zorg
De wildvreemde vent met wie ik mijn slaapkamer deel heeft een angstige snurk. Nog wakker leek hij mij heel geschikt, hij heeft een goeie peptalk (‘laten we het er van nemen, we zijn er nu toch’) en een vriendelijke energie. Een buikslaper die sinds donderdag noodgedwongen op zijn rug moet liggen, vandaar die reutelende knorretjes afgewisseld met piepende ademsnakjes.
Afgezien van deze nachtgeluiden lig ik hier als een prinses. Ik heb een apparaat aan mijn bed waar ik goeie feeën mee kan oproepen. Het kan even duren, maar dan komen ze stilletjes binnen en vragen: ‘Wat kan ik voor u doen?’
Soms komen ze op eigen initiatief. Op de gekste tijdstippen. Kwart voor twaalf ’s nachts en tien over vijf ’s ochtends bijvoorbeeld. Dan willen ze iets weten of ze pompen mijn armen op. Van slapen komt dan niets meer.
‘Wat heb je voor werk gedaan, buurman?’, vraag ik mijn kamergenoot. Jan lepelt vlot zijn beroepen op: marinier, cipier, ceramist en hovenier. Zo, zo. Dat doe ik hem niet na.
Jan vertelt dat hij hoopt vandaag ontslagen te worden. O? En wat ga je dan hierna worden? Jan geeft geen antwoord, hij staart uit het raam. Er is genoeg te zien, mijn kamer is op de 11e etage van een toren in het hart van Den Haag.
Een van de goeie feeën komt binnen, een heel mooie met de schone naam ‘Annelot’. Ik complimenteer haar met haar oorbellen.
‘Dit noem je tunnels, mevrouw’ , zegt ze.
Tunnels vind ik een grof woord, maar ik snap waarom ze het zo noemen. Ze staan heel goed bij haar zwierige tattoos en haar zorgvuldig omhoog geblazen haren, Annelot is een plaatje.
‘Ik kom je helpen met inpakken’, zegt ze tegen Jan.
‘Is het transferbureau dan al akkoord?’, fluistert hij terug.
Ik heb die naam hier vaker horen uitspreken, altijd met ontzag in de stem. Ik weet niet wat het transferbureau precies doet, maar het heeft een boel macht. Het kan je onderop de stapel leggen, het kan je zoek maken en zelfs laten verdwijnen!
Jan verdwijnt en Luca verschijnt. Zo gaat dat hier: ze brengen een nieuwe man om de nacht mee door te brengen. Luca is Italiaans en woont al vijftien jaar in Nederland. Hij verontschuldigt zich dat hij nog steeds geen Nederlands spreekt. Hij liep hier een uurtje geleden naar binnen om iets na te laten kijken en toen wilden ze hem niet meer laten gaan. Hij mocht niet eens zijn pyama gaan halen thuis en hij mag niks eten en drinken. Arme Luca. Ik wend me steeds af als ik een nootje in mijn mond stop en kauw zo zachtjes mogelijk. Telkens als mijn mond leeg is stel ik snel een vraag. Hoe hij aan die blauwe ogen komt en aan die rossige krullen. Of hij soms uit het noorden komt. Of hij van spelletjes houdt. Overal geeft hij het juiste antwoord op.
Tegen de tijd dat we gaan slapen komen er kerels die Luca meenemen, met bed en al. Ik maak me een beetje zorgen. Maar elke goeie fee die ik vraag, mét tunnels en zonder, zegt dat Luca wordt teruggebracht. Als ik de volgende dag wakker word, is het bed er weer, maar zonder Luca.
‘Hij is teruggebracht, maar hij ging er direct vandoor’ , zegt een goede fee en ze zwaait haar wijsvinger naar de deur.
‘En het transferbureau dan? Is Luca ze soms te slim af geweest?’, vraag ik.
Aan de geschokte blik te zien is dat onmogelijk.
Twee dagen later ontdek ik hoe Luca het waarschijnlijk geflikt heeft. Vermoedelijk had hij een handlanger bij de fysioclub. Daar werken tovenaars die zeggen: ‘Hoezo kan jij niet naar huis? Jij kan alles, kijk maar!’ En dan kán je opeens van alles. En dan heeft het transferbureau mooi het nakijken.