‘Ursula, heb jij vroeger iets gebroken?’, vraagt mijn oppasjongetje F. Hij is vijf jaar oud, zijn gedachtegang is nog transparant. Niets heeft hij aan mij in de strijd tegen zijn oudere broertje en diens virtuoos voetballende vriendje: ik laat alle ballen door en mijn passes belanden buiten de lijn. Ik had F wel gewaarschuwd, maar dat ik écht zo slecht ben als ik beloof, is toch een teleurstelling. Hij biedt me evenwel een ontsnapping aan eeuwige schande met zijn vraag.
‘Of ik vroeger iets gebroken heb?’, rek ik.
Ik groeide op met voetbal. Tijdens mijn puberteit woonde ik samen met twee mannen voor wie voetbal heel belangrijk én beschikbaar was: de voetbalclub was aan het einde van onze straat. Mijn broer speelde in de selectie en mijn vader was er voorzitter. Onze gang was nooit vrij van stukjes ingedroogde plag.
Mijn vader’s weekend begon vroeg: zijn eerste taak was het openen van het ballenhok. De hele dag maakte hij zich nuttig op de club en bekeek in ieder geval de wedstrijden van het eerste en mijn broer. Aan het eind van de middag keerde hij terug naar huis om macaroni te bereiden, immer in een opperbest humeur. De zondag verliep niet anders dan de zaterdag met als toef op de taart Studio Sport met een bord op schoot.
Ik viel er buiten, het voetbalgebeuren, het interesseerde me geen bal. In het weekend had ik zo mijn eigen bezigheden. Tijdens Studio Sport maakte ik wiskundesommetjes tot het tijd was voor ‘All in the family’. Toen ik zestien werd kwam er opeens toch voetbal in mijn leven. Ik stemde in met mijn vader’s voorstel en werd de helft van een leidstersduo van een miniwelpen-elftal. Met mijn compaan, ook zestien en net als ik de ballen verstand van voetbal, kon ik goed uit de voeten. We waren het snel eens over speltactiek en aansturing van de spelers.
Miniwelpjes spelen op een half veld en leiders bewegen zich, net als de scheids, tussen de spelers. Wij vonden dat alle jongetjes moesten aanvallen. Onze belangrijkste taken waren duimen uit monden trekken en de jongetjes liefdevol om hun as draaien totdat ze het goal van de tegenpartij in het vizier kregen. Daarna was het voldoende om ‘Hup, Dennis, naar voren!’ te roepen.
‘Gebroken, even denken’, houd ik F aan het lijntje.
Hij kijkt mij aan, de lange zwarte wimpers geven geen enkele slagschaduw aan het blauw: hij verveelt zich nog niet. Trek ik die pleister er in één keer af en vertel ik de waarheid? Of gun ik mezelf enige eer en verzin ik een breuk bij een van mijn smakken? Ik heb er genoeg gemaakt. Deze zomer nog liep ik drie weken met een schaafgezicht na een familie-hardloopwedstrijd op het Harderwijkse strand. Een sliding tijdens een straatpotje rugby in Groningen maakte van mij een smurfenvrouw. Met een grote boog landde ik op mijn rug in de Amsterdamse goot omdat een automobilist zich vergiste in de maten van zijn auto en mijn fiets. Maar de waarheid is: meer dan een teen heb ik aan mezelf nooit gebroken in mijn leven.
F en mijn ego zijn beide beter af als er een serieuze breuk op tafel komt. Ik hoef er alleen maar voor te overdrijven.
‘Ik ben zó vaak gevallen’, neem ik een aanloop.
‘Ja?’, F’s pupillen dijen uit.
Moet hij er de dupe van worden dat het niet goed afliep bij de mini-welpjes? De jongetjes waren geweldig, hun ouders echter bloedfanatiek en laten die nou een compleet andere visie hebben op taktiek. Zij wilden dat wij de groep verdeelden in aanvallers en verdedigers en liefst dat we ook wat middenvelders en spelverdelers zouden aanwijzen. Iedere pauze weer leidde het tot gedoe in de kleedkamer. Mijn compaan en ik gingen de discussie aan. Waren wij niet voor de poes, de ouders al helemaal niet. Na één seizoen bakkeleien gaven we het op en nam een van de ouders het van ons over. Mijn vader misbruikte zijn voorzitterspositie niet om in te grijpen op dit onrecht, zo wijs was hij wel. Maar tussen mij en voetbal is het nooit meer wat geworden.
‘Ik heb nooit iets gebroken. Maar sinds vorige week zit ik op boksen, dus dat gaat helemaal goedkomen’, beloof ik F. De lange wimpers klappen even dicht, zijn linkermondhoek trekt op. Goddank, zijn oppas is geen minkukel, ze doet aan martial arts en loopt binnenkort heus wel met een stuk gips. Ik neem me voor een flink stuk te reserveren zodat F er een van zijn ninja’s op kan tekenen. Hij geeft me een high five, wijst me mijn plek op het veld aan en holt met de bal naar de middenstip.