‘En dat betekent….’, roept B en heft zijn stokje om de reacties van het popkoor te dirigeren, ’dat jullie erbij mogen dansen!’
Hij krijgt een ovatie die minutenlang aanhoudt. Ondertussen krijg ik mijn paniek niet meer onder controle. Hij was al aan komen rollen toen vlak hiervoor B een optreden aankondigde in een verre en slecht bereikbare provinciestad. Visioenen van een huurbus met te weinig zitplaatsen, ik moet de hele reis bij iemand op schoot. Nu komen daar beelden bij van hossende koorleden die telkenmale tegen een stokstijve mij botsen en terugbouncen. Ik draal niet langer en neem een besluit. Het effect voel ik onmiddellijk: mijn schouders en onderkaak zakken. Ik maak gebruik van de feeststemming en sluip ongemerkt het clubhuis uit.
Buiten word ik opgewacht door een kwijlende hond met brave krulletjes en een valse grijns. Hij maakt een enorme sprong en zou zeker boven op mij landen als zijn baasje hem niet achteruit had getrokken. De hond jankt van teleurstelling en zet af voor een nieuwe poging.
‘Hij kan niet tegen vrouwen met rode schoenen’, zegt zijn baasje hijgend.
‘Stuur hem naar een training’, zeg ik en doe een ferme pas naar links, ‘De wereld is vol vrouwen met rode schoenen. Ik zou harde metten maken met een hond die daar niet tegen kan. ’
‘Korte metten’, zegt hij, ‘Weet u wel wat zo’n training kost?’
‘Ik draag graag bij’, zeg ik en grabbel in mijn jaszak. De euro gooi ik hem toe vanaf een veilige afstand, de hond wordt wild. Misschien kan hij niet tegen vrouwen die euro’s gooien.
Nou, ik kan niet tegen mannen die niet vangen.Ik sprint naar mijn fiets en rijd weg in de richting van de Vliet.
Elke donderdagavond passeer ik drie vissers, ieder hun vissersstoel gedraaid in de richting van het aankomend verkeer. Ze zeggen me altijd alledrie gedag, keurig na elkaar zodat mijn tegengroeten er precies tussen passen. Doodstil zitten ze, maar hun handen zijn bezig: een sjaggie draaien, een dobbertje aan een lijntje binden, een wormpje aan een haakje prikken. Ernstige mannen op leeftijd die ik nooit durf nooit te vragen of de vissen willen bijten. Ook vanavond zitten ze op hun plek.
‘Je bent vroeg’, zegt de eerste.
Hij zet zijn capuchon af, duwt daarmee zijn kortgeknipte grijze haren omhoog.
Ik stap af: ‘Ik ben weggesneaked.’
‘Van wat?’
‘Een popkoor.’
Hij knikt en steekt zijn hand op, ik loop door met de fiets aan de hand.
‘Ik heb je nooit eerder zien lachen’, zegt de tweede.
‘Morgen zeg ik op’, zeg ik.
‘Waarom pas morgen?’, vraagt hij, ‘Het doet je goed.’
Ja, waarom pas morgen? Ik heb ooit geleerd er nachtjes over te slapen. Dat het tot andere besluiten heeft geleid als ik iets al heel zeker weet kan ik me niet herinneren, maar toch.
‘Zien we je dan niet meer?’, vraagt de derde.
Ik haal mijn schouders op: ‘Vangen jullie nou wel eens wat?’
Bruggetje over, straat door, het pad op. Mijn lief schoffelt de voortuin, hij kijkt op.
‘Je lacht!’, zegt hij.
‘Morgen zeg ik op’, zeg ik.
‘Morgen pas?’, vraagt hij.
Misschien zie ik iets over het hoofd. Ik had 8 weken geleden immers goede reden om me aan te melden. En o, wat heb ik me druk gemaakt over de stemtest die heel erg mee viel. Ook daar had ik nare beelden bij van te voren. Ik dacht dat ik ten overstaan van het hele koor moeilijke cantates moest zingen. A capella. Die grandioos zouden mislukken.
In werkelijkheid moest ik in een raamloos keldertje een paar riedeltjes nazingen. alleen B was aanwezig. Dat lukte me wel.
‘Misschien denk ik morgen dat mijn fantasieën over het optreden overdreven zijn’, zeg ik, ‘Misschien wil ik morgen toch niet opzeggen.’
Maar zo gaat het niet. De nacht heeft me alleen maar gesterkt in mijn besluit. Ik slaag er weliswaar in mijn fantasie terug te brengen naar een realistische voorstelling van zaken, maar ik krijg er ook beelden bij. Beelden over de werkelijkheid. En dan weet ik ook de echte reden waarom ik er mee wil kappen: ik voel me niet genoeg thuis in het gezelschap. Ik houd van hartelijke mensen, van zachte eitjes, van watjes. Tuurlijk moeten er ook mensen zijn die zeggen waar het op staat, die altijd onomwonden eerlijk zijn, die kritisch zijn en daar voor uitkomen. Ik waardeer deze mensen nog ook, maar ik hoef er niet wekelijks een avond tussen te zitten. Ik schrijf een aardige, niet helemaal eerlijke opzegapp en druk op verzend.
Zo, wat nu? Een ander koor of een andere bezigheid? Manlief staat weer in de tuin, dit keer niet met de schoffel, maar met een grote heggeschaar. Hij dunt de bamboe uit. Ik zoek een mooie zwarte stengel uit. Als ik hier nou eens een nylon draadje langs maak en daar dan weer een haakje aan vastbindt?