‘Stop the car!’, krijst mijn Schotse baas op de achterbank.
Ik ben acht maanden zwanger, BOB en probeer mijn engelse collega’s door de dichte mist veilig naar hun Haagse hotel te rijden. Veilig betekent voor mij dat ik mijn passagiers eerlijk op de hoogte breng van de risico’s. Ik heb ze daarom zojuist verteld dat ik niet veel zie en dat ik daarom zo kalmpjes rijd. Stom, ik vergat het paniekerige karakter van mijn baas. Zijn opdracht voer ik evenwel direct uit. Dat doe ik altijd als ik achter het stuur zit. Zal wel te maken hebben met de enorme hoeveelheid rijlessen die ik nodig had om te slagen: een langdurige training in het blindelings opvolgen van instructies van degene die naast mij zit.
Begin jaren tachtig, ik rijd door de Spaanse bergen met levensgezel op de bijrijdersstoel. We hebben honger en kijken uit naar een taveerne om te lunchen. Ha, even verderop zie ik een terras, er zijn een paar parkeerplaatsen waarvan nog eentje vrij. Ik laat het gas los en de auto uitloeien naar de lege plek, voorzichtig manoeuvrerend langs de aanpalende auto.
‘Ja, zet ‘m er tegenaan!’, roept levensgezel uit.
Dat had hij beter niet kunnen doen.
‘Ik denk dat het voor mijn zonen goed was geweest.’
We tafelen na met een groep vrienden waarvan we de meesten al kennen sinds de middelbare school. We behandelen de mogelijke voordelen van militaire dienstplicht als het gaat om discipline ontwikkeling. Ik heb grote bedenkingen over opdrachten die je niet mag weigeren, groepsdruk, nadruk op hiërarchie, kortom alle typische kenmerken van het leger. Mogelijk dat het voor de zonen van mijn vriendin had gewerkt, maar zeker niet voor iedereen. Neem mijzelf. Overigens had ik het leger nooit gehaald al was er dienstplicht voor meisjes geweest: al op jonge leeftijd wist ik onder dingen uit te komen die mij traumatiserend leken. Ik heb me succesvol onder elk kamp of andersoortige vakanties met een leiding weten uit te smoezen. Tot en met het Engeland-project van de middelbare school. Daartoe heb ik keihard gelogen tegen de rector dat ik vaarangst èn vliegangst had. Dus helaas, Engeland was voor mij niet bereikbaar. Ik kwam ermee weg.
Slechts één van de aanwezige mannen was dienstplichtig. Zijn herinneringen zijn positief, maar gaan niet over discipline. Hé, zo kun je het ook bekijken. Gedwongen opdrachten zijn goed voor het ontwikkelen van je creativiteit. Om er onderuit te komen. Dienstplicht als achttien maanden escape rooming.
‘Alles mag: tackelen, slidings maken, buitenspel staan´, legt oppasjongetje uit. Zijn broertje is ziek thuis en wij zijn op de voetbalclub. Op andere woensdagen staan er twee jongemannen van de BSO op het veld die voetbalspelletjes organiseren voor alle kinderen die mee willen doen. Vandaag zijn ze er niet en ben ik de Sjaak.
‘Zal ik vragen of je met die grote jongens mee mag doen?’, probeer ik.
Maar nee, dat durft hij niet aan. Er zit niks anders op: ik moet aan de bak. Het enige wat ik echt goed kan is shirtje trekken, de rest is knudde, krakkig, mikkig. Oppasjongetje raakt zo verveeld door mijn slechte tegenspel dat hij zichzelf een handicap-opdracht geeft: hij moet op knieen en handen achter de bal aan kruipen en mag alleen zittend schoppen. Ik mag gewoon voetballen zoals het hoort. Oppasjongetje kan razendsnel kruipen en ziet kans wéér van me te winnen. Het kleine beetje respect dat hij voor me had is nu definitief verdwenen. Goddank verschijnen de BSO begeleiders opeens tóch.
Vlak na de kerst begin ik eindelijk aan een enorme opdracht: het uitzoeken van de spullen die mijn vader mij, voor zijn overlijden, persoonlijk had toebedeeld. Bang dat ik er erg treurig van zou worden stelde ik het steeds uit, maar vandaag gaan de drie tassen toch echt open. Een van mijn dochters staat me bij.
Het valt natuurlijk mee. Het is een schatkist met documenten en brieven die heel ander licht werpen op mijn beeld van de historie. Ik tref brieven aan van mijn moeder na de scheiding met mijn vader. Ze bepleit een betere samenwerking. Ik vind een boze kaart van mij aan mijn vader, hoe bestaat het (boos? ik? op mijn vader?)? Er zijn vrolijke briefjes van mijn broer en mij aan mijn vader van de tijd dat wij met zijn drieën woonden en hij door de week in Brussel was (‘Ha pap, er staat eten klaar in de oven. De groente hebben we zelf opgegeten, die laat jij toch staan. We zullen morgen afwassen, écht! XXXX Urs en Ief’). Ik vind ook een deel van de intensieve correspondentie tussen mijzelf en mijn eerste vriendje. Ik sta er maar niet te lang bij stil hoe die het tussen mijn vaders spullen verzeild is geraakt en begin gretig aan de epistels. Veertien jaar oud pas is de schrijfster van de analytische verhandelingen over de onlogische kanten in haar relatie. Anders dan ik dacht: ze was géén watje. De middag vliegt om, een derde van de schatkist is verwerkt.
Opeens is het Oudjaar. Wat is het voor jaar dat bijna achter me ligt? Ik ben er snel uit: mondiaal waardeloos, maar ondanks dat voor mij persoonlijk een van mijn beste jaren ooit. Ik hoef bijna niets en mag een heleboel. In September een decennium erbij, gratis en voor niets. Vlak daar achteraan nóg een kleinzoon. Een vrolijk en succesvol project met mijn schoonzoon. En zoveel lieve mensen de hele tijd. Wensen voor 2023? Doet u mij maar nog zo’n jaar, graag!
‘En wat is dan jouw tegenprestatie?’, fluistert een lage, omfloerste stem.
Waar ken ik die ook alweer van?
‘Ik begroet elke Picnic bezorger met de voornaam’, beloof ik.
‘Ook als je niet durft?’
´Juist als ik niet durf.’