‘Stel je eens voor hoe het is als je constant in de gaten wordt gehouden’, zegt de vader van mijn oppasjongetjes. Hij geeft me de tijd om mijn geestesoog in werking te zetten en geeft dan zijn eigen conclusie: ‘Dat is gewoon afschuwelijk!’.
Het komt uit zijn tenen. Zelf is hij opgegroeid op het Friese platteland. Mijn nu geactiveerde verbeelding showt dat hij hele middagen zonder toezicht in de weilanden speelde en op het water met zelfgebouwde bootjes near death ervaringen opdeed, heerlijk allemaal.
Ik snap precies wat hij bedoelt: zijn zoontjes zitten continu in de gevangenis. Elk moment van de dag zijn er waakzame ogen van volwassenen als camera’s op ze gericht: op school, bij de BSO, bij de sportclub en door de oppas. Ze krijgen geen ruimte om te ontsnappen. Overal volwassenen en het ergste is nog dat ze voortdurend ingrijpen. Want kinderen mogen geen dingen slopen, geen ruzie maken, niet vallen.
Nu wil ik als oppas nog steeds de boel in de gaten houden, ik moet er niet aan denken dat er iets kapot gaat aan het huis of aan de kinderen die mij zijn toevertrouwd, maar liefst ben ik daarbij onzichtbaar. Dan hoef ik tenminste niet altíjd in te grijpen. Nu valt onzichtbaar zijn niet mee. Áls het al lukt is het maar van korte duur en kan iedereen mij op de meest onhandige tijdstippen opeens weer zien. Zo was ik laatst als enige vergeten weg te hollen toen mijn oppasjongetjes bezig waren met belletje lellen. Toen de getergde buurman de deur opende was ik opeens weer zichtbaar en had geen verhaal klaar.
Het meest gevaarlijk zijn de momenten waarop kinderen zich vervelen. Dan worden ze creatief, bedenken ze gevaarlijke dingen of geven ze volwassenen een rol in hun spel. Als ik mee moet doen, kan ik mijn onzichtbaarheid helemaal vergeten.
Toen ik nog niet zoveel ervaring had als oppasser voelde ik me vereerd als ik werd uitgenodigd voor een spel. Ik deed mijn best een hele enge heks te zijn (voor mij toevallig erg makkelijk) of een virtuoos voetballer (een stuk moeilijker al) of een behendige bediende. Ik was trots als mijn inspanningen gewaardeerd werden. Nu weet ik beter: als ik asap ongezien wil zijn moet ik heel traag, niet grappig en juist wel onhandig doen. Daar zijn kinderen heel snel klaar mee. Eerlijk als ze zijn negeren ze me dan en ben ik, floep, weer weg.
Mijn kleinzoon denkt als het ‘s avonds als het donker wordt vaak na over zijn opa. Dan wijst hij op de telefoon van zijn moeder en zegt: ‘Apo!’ Omdat ze een lieve moeder is, roept ze mijn levensgezel op voor een video-gesprek. Ik wurm me ook voor het scherm. Dit zijn de momenten waarop wij tot leven komen en grappige scènes opvoeren om kleinzoon te amuseren. Maar hoe grappig en afwisselend onze avondshow ook is, op een gegeven moment heeft de kleine man er genoeg van en zegt: ‘uit!’: het teken dat zijn moeder de chat mag beëindigen.
Gelukkig gaat ze daar verstandig mee om. Het zou niet goed zijn, denk ik, als ze ons onmiddellijk wegdrukt. Ik weet niet wat kleinzoon daarvan zou opsteken, maar het kan niet gezond zijn dat een kind denkt dat hij met één woord zijn grootouders kan laten verdwijnen. Mijn dochter geeft ons de gelegenheid om te doen of het initiatief voor het afscheid nemen bij ons ligt. We wensen hem mooie dingen toe en geven een heleboel kushandjes voor we het beeld stopzetten.
Gisteravond belde kleinzoon toen we bij vrienden aan het eten waren. Apo filmde alle aanwezigen die natuurlijk ‘Hallooo’ riepen en enthousiast zwaaiden. Kleinzoon schrok zich wild, opeens zaten Apo en Aam niet meer met zijn tweetjes in de telefoon, er waren wildvreemden bij. Kleinzoon riep wel drie keer: ‘Uit!’.
En nu is het al heel laat, er is nog niet gebeld. Ik had net leuke dansjes, liedjes en sketches ingestudeerd. God, wat duurt zo’n avond lang als je maar zit te wachten met je lollige hoedje op en jee, wat kriebelt zo’n plakbaard. Ik wil hem net afrukken als tóch de telefoon gaat. Yes, twee nieuwsgierige oogjes van kleinzoon vullen het beeldscherm. We zijn niet meer onzichtbaar, we bestáán.