Twee keer per week is kleinzoon M een beetje van mij. Op maandag- en donderdagochtend pakt mijn dochter haar laptop, haar kind en de wandelwagen en verlaat Rotterdam met de Randstadrail. Een half uur later stapt ze uit in het dorp waar ze zelf geboren is en ik nog steeds woon. Ik loop ze tegemoet, versnellend als hun silhouette zich aftekent tegen de dageraad. Een hoed, een karretje, soms zit het kind erin, soms heeft hij geen zin en deint hij mee op haar heup.
‘Daar is ooooma!’ klinkt het aan de overkant van de straat, ik krijg vleugels. Mijn kleinzoon is blij als hij me ziet. Gelukkig maar, want we trekken de hele dag met elkaar op als zijn moeder boven logistieke problemen oplost. Wat een mazzel heb ik dat ik tijd heb om op te passen, dat mijn dochter zo vaak af kan reizen en dat ik zo’n vrolijke kleinzoon heb die het naar zijn zin heeft in mijn huis. De vitrine met de bronzen beeldjes is zijn favoriet. Ik sluit de route naar zijn gevaarlijke voorkeur af met zijn kinderstoel, maar vanochtend ben ik dat vergeten. Zodra hij op de grond wordt gezet, ziet hij zijn kans schoon. Hij trekt zijn beentjes onder zijn buik en stort zich naar voren, twee maaibewegingen met zijn armen zijn genoeg om zijn doel te bereiken.
’Bem, bem, bem!’ hagelt zijn rechterknuistje tegen het glas. Wat een meeslepend geluid voor een baby van acht maanden en helemaal zelf gemaakt!
Mijn omahart gunt het hem zo, het eigengemaakte lawaai en het zicht op de meetrillende beeldjes. Maar tien jaar geleden liep mijn jongste dochter door een glazen deur in een Belgisch hotel. Het urenlang wachten op de uitkomst van de operatie in de lange sombere gang van het Sint Jan’s in Brugge vergeet ik nooit. Resoluut trek ik kleinzoon naar achteren en draai hem om zodat hij de piano in het vizier krijgt. Vandaag laat hij zich braaf afleiden en bezigt zijn net aangescherpte kruip-techniek richting het machtige instrument, een monument van familie-historie. Zijn over-over-overgrootvader heeft er het Gronings volkslied op gecomponeerd. Zijn over-grootvader heeft er veertig jaar Fats Waller muziek op gespeeld voor het naar ons pleintje verhuisde en mijn kinderen er op konden oefenen.
Als kleinzoon de poot van de kruk bereikt neem ik plaats en til hem op mijn schoot. Hij heeft vrij spel. Links speelt hij subtiel, met twee vingertjes beroert hij beurtelings de toetsen. Al snel komt zijn rechterhand erbij. Met machtige slagen begeleidt de ‘bem-bem’ hand het gepringel van links. Van bovenaf kijk ik naar mijn kleinzoon. Naar de donkere haartjes waar een slag in komt, naar de lange, zwarte wimpers, daaronder het piepkleine uitsteekseltje van zijn wipneus. Dat dit wondertje tweeëndertig jaar geleden al voor de helft bestond is onbevattelijk.
‘Van wie houd je meer: van M of van ons?’ vroeg een van mijn kinderen mij laatst.
Een onmogelijk te beantwoorden vraag. Hoe kun je bepalen of er meer is van de ene superveel of van de andere superveel? Maar misschien was dat ook niet de essentie van de vraag. Ik nam de tijd om erover na te denken. Vanaf het moment van de geboorte van de eerste veranderde mijn leven, het draaide niet meer om mijzelf. Met mijn eigen kinderen was ik 7/24 uur bezig. Ze maakten me blij, ze hielden me wakker en ze leerden me hoe ik het beste de tijd kon verdelen tussen hen en de rest van mijn leven. Grootouderschap is minder heftig dan ouderschap, het kent een veel gunstiger verhouding tussen lusten en lasten. Maar op de hoeveelheid liefde is dat niet van invloed. Van wie houd je meer blijft een onmogelijk te beantwoorden vraag.
‘Bem, bem!’ gaat de rechterhand. Ik zing de aangeslagen toetsen na, M stopt even met het mishandelen van de piano. Dan heft hij langzaam zijn rechterarmpje, klaar voor een bem op een nieuwe toets. Nog voor hij het ivoor raakt zing ik al de toon. Dat vindt hij komisch, het armpje stopt, hij draait zijn gezicht naar boven zodat hij me ondersteboven aan kan kijken. We moeten allebei heel hard lachen. Er zit geen einde aan superveel.