Zeker honderd heb ik er al ontmoet in mijn leven: 1 meter tweeënnegentig, een krans van grijze stekels langs de gezichtscontouren met een brug tussen neus en lippen. Hun favoriete houding is staand met overstrekte knieën, gekruiste armen rusten op de vooruitgestoken buik. Ze zijn wit en hetero en houden niet van vrouwen. Ze houden de wacht en van macht, worden opzichter, conciërge of portier. In die hoedanigheid kom ik ze dan tegen. Ze hebben informatie of toegang tot iets waar ik om zit te springen, je kan niet om ze heen. Ik word bemonsterd en binnen twee seconden valt hun oordeel: ‘dit is een hele domme.’
Bij de eerste vijftig gaf ik gehoor aan een indringende behoefte het tegendeel te bewijzen. Nu weet ik: dat lukt toch niet en het brengt alleen maar verwarring dat leidt tot uitstel van de oplossing. Hun bereidwilligheid mij te helpen neemt namelijk heel snel af als ik mij niet aan mijn rol houd.
Vandaag ontmoet ik weer een. Ik neem deel aan een aftrapbijeenkomst van Voor De Kunst, een crowdfunding platform waarop ik binnenkort de voorverkoop van ‘Ritzo’s Rondje’ start. Op het adres waar het plaatsvindt staat een imposant pand waarin diverse florerende bedrijven kantoor houden. Achter het gebouw is een binnenplaatsje met een obscure loods. Daar moet ik zijn. De voorlichting vindt plaats in een soort rovershol waar ‘s nachts ongetwijfeld een hoop verhandeld wordt, maar overdag ter beschikking wordt gesteld door de gemeente voor brave bijeenkomsten.
We vormen een bont gezelschap: een vrouw op leeftijd die Bach cantates wil combineren met Gregoriaanse liederen, twee jonge verpleegkundigen die genoeg hebben van de zorg en nu theater pop-ups willen faciliteren, een voormalig ICT’er die een gebouw heeft en kamers wil verhuren voor geheime vergaderingen. En ik met mijn voorlees-reisverhaal waar ik een heleboel families van wil laten genieten.
De projectleider heeft haar handen vol aan de ICT-man omdat het niet duidelijk is wat er kunstig is aan zijn aanbod. We brainstormen allemaal dapper mee. Misschien bestaan er wel kunstenaars die hun creatie alleen in het diepste geheim aan de man willen brengen en daartoe een vergaderruimte nodig hebben waar je je telefoon in moet leveren voor je naar binnen mag.
Vruchtbaar of niet, na een paar uur is het afgelopen en moet ik het terrein weer af zien te komen. De projectleider stelt mij gerust: ik hoef niet te betalen, mijn kaartje voor de slagboom is nog geldig. De slagboom denkt er helaas anders over, hij slikt mijn kaartje in en komt geen centimeter omhoog. ‘Betalen, betalen’, stroboscoopt het display. Achter mij staan zeker acht auto’s die ook naar buiten willen. Ik steek mijn arm uit het raam en maak een paar gebaren die onmiddellijk worden begrepen: ik krijg ruimte. Autorijden is geen hobby van me, ik doe het zo min mogelijk en dat heeft een keerzijde. Twintig keer steken heb ik nodig voor ik ben omgedraaid, mijn auto ergens neer kan plempen en het chique pand betreedt op zoek naar hulp. En ja hoor, daar staat ie, nummer honderd-en-een. Nog hijgerig van de stress doe ik mijn verhaal. Hij laat me helemaal uitpraten zonder een kick te geven. Geen grijns, geen begrijpend knikje tussendoor, geen meelevend ‘aah’. Hij hoort het allemaal geluidloos aan zodat ik extra goed voel hoe dom ik ben. Want dom is het om zo lichtgelovig te zijn en om bovendien te vergeten dat ik het kaartje weer mee had terug moeten nemen nadat de apparaat het weer heeft uitgespuugd, want zo werken die dingen. Maar als domme mevrouwtjes te lang wachten worden de kaartjes definitief opgegeten. De portier wrijft het allemaal nog eens goed in met langzame en nadrukkelijk uitgesproken woorden. Ik druk met twee handen op het been dat wil stampvoeten en vraag deemoedig: ’Wat nu?’
‘U moet weer terug en op het knopje naast de slagboom drukken.’
Mmmm, de portier is blijkbaar minder machtig dan ik dacht: er is een ander voor nodig om mij verder te helpen. Een echte machthebber in een of andere meldkamer moet mij de oplossing aanreiken. Ik bedank de portier voor de tip en ga naar buiten. Ik wandel naar de slagboom en druk op het knopje. Ik krijg onmiddellijk antwoord. Huh? Het is de stem van de portier!
‘U moet natuurlijk wel éérst in uw auto gaan zitten….!’
‘Zei u er nou nog iets achteraan? Ik verstond het niet’, vraag ik.
‘Wil u naar huis of niet?’
Ik had het wel degelijk gehoord, zijn benaming voor mij. Mijn stampbeen zint op wraak, hij treuzelt bij de boom en ik laat hem even.
‘Ik denk dat uw bedrijf deze conversaties door de intercom opneemt’, zeg ik.
Zo, nu is het even stil. We allebei weten hoe het zit, ik heb hem en dat is genoeg. Ik sleep mijn stampvoet mee naar de auto en laat me bij de slagboom koninklijk bedienen door die hommel. Ik wil aan mijn filmpje werken voor de crowdfunding, ik ga naar huis.