‘U neemt deze lift naar de vijfde etage, u neemt de linkergang en u ziet het vanzelf. Kan niet missen’, stelt de dame van de receptie me gerust.
Ik knik voorzichtig om haar niet te raken met mijn natte slierten en bedank haar.
‘Dus: welke etage stapt u straks uit?’, vraagt ze.
Ik lach: ‘Krijgt u hier veel verwarde mensen?’
‘De lift is voor veel bezoekers een probleem.’
Misschien had ik niet zo openhartig moeten zijn over mijn stress. Ik zocht tekst bij mijn drijfnatte verschijning. En de juiste naam weten van de leraar had wellicht ook bijgedragen aan een betere indruk. Ik vergeef mezelf, mijn taak was onmogelijk: in een hoosbui op de bakfiets naar een onbekend adres in een industriewijk. En dat in een regenjas met afzakmuts die mijn zicht belemmert en watergekletter dat de stem van Google Maps overstemt. Slechts twintig minuten te laat op mijn eerste Stembouw les is eigenlijk een topprestatie.
De leraar op etage 5 is blij me te zien, nat als ik ben. Blij én verbaasd. Ik wring mijn broekspijpen netjes uit op de mat voor ik de houten vloer van zijn studio betreed. Hij laat er geen gras over groeien, al tijdens het inschenken van de thee begint hij met het uitleggen van zijn methode. Alles wat ik tot nu toe heb geleerd over zingen moet ik loslaten, sterker nog: ik moet precies het tegenovergestelde doen van wat ik gewend ben. De methode werkt op de kleine hersenen waar je vlucht-vecht-bevries centrum zit en die blijken bij mij nog goed te werken, hoera! Ik kan het centrum aanzetten met mijn wenkbrauwen. Die stomverbaasde blik heeft dus een belangrijke functie.
Anderhalf uur laat hij me werken, dan mag ik weer met de lift. Mijn kleine hersenen zijn dood- en doodmoe. Ik strompel langs de receptioniste, met moeite steek ik mijn hand op.
‘U heeft het gevonden!’, juicht ze me na.
Mijn grote hersenen werken ook: ze vormen Huize het Slat aan de Baksweg direct om naar de Slettenbak. Ik heb het gehuurd omdat er zes slaapkamers in zitten en die hebben we nodig als we met al onze nazaten vakantie willen vieren. De Slettenbak is een gezellige dikkerd, ze staat domweg gelukkig te wezen in de Achterhoek met haar rug naar een koeienboerderij, haar royale voorgevel uitkijkend over een weiland met oude bomen. ‘Kom maar hier, hier heb je het goed’, lijkt ze te zeggen. En ze heeft gelijk: we voelen ons direct thuis, komen tot rust en spreken louter met elkaar in het plaatselijk dialect.
De koeien worden in de stal gehouden, ik hoop vanwege de hitte. Het weiland is dus leeg en dat is ideaal: nu kunnen we naar hartelust schieten met de meegebrachte luchtbuks. In de randstad kun je daar niks mee, voor je het weet raak je iets dat leeft. Maar hier kunnen we ons uitleven. De hele familie denkt mee over de constructie van een mobiel doelwit. Een eikenhouten kruk met bezemsteel en wc-rol blijkt het beste te werken. Stevig genoeg om te blijven staan, licht genoeg om steeds verder het weiland in te sjouwen naarmate de schieters vaardiger worden.
Familievakantie betekent elke dag een uitje. Het klimmen in bomen laat ik aan mij voorbij gaan, ik ga mee op boswandeling met kleinzoon en zijn moeder met een nieuw kippetje in de oven. Kleinzoon holt voor ons uit om de volgende één-armige kabouter te vinden die ons de juiste richting wijst.
De volgende dag valt de grootste klompenfabriek ter wereld een beetje tegen. Niets mogen we zien van het productieproces, alleen de winkel is voor ons toegankelijk. Buiten ontdekken we wel een reuzenklomp waar kleinzoon en ik samen in passen. Voorzichtig klimmen we erin om het spinnenweb niet te beschadigen. Onze vreugde als we ontdekken dat er in de klomp een echo huist! Levensgezel koopt klompen voor zichzelf en laat zijn voeten de rest van de vakantie wennen. Ze staan hem goed.
De vaste collectie in Kasteel Ruurlo bestaat uit schilderijen van Carel Willink en jurken van Fong Leng waarin Mathilde in de jaren zestig door Amsterdam zwierde. Ik koop een vogeltje met een fluitje in de museumwinkel voor kleinzoon. Mijn dove oren denken dat het een heel bescheiden vogelgeluidje is. Nietsvermoedend probeer ik met mijn rug naar het gazon achter de slotgracht het beestje uit tot zoonlief me wijst op het effect van mijn concert: ik heb kans gezien een huwelijksvoltrekking te verstoren.
Familievakantie betekent ook luieren, lekker koken, bordspellen doen, wandelen en bezoeken, maar lekker knallen met de buks blijft het dagelijks hoogtepunt. De vrouwen zijn er het beste in, de jonge vrouwen dan. Ikzelf heb niet één schot gelost, om de een of andere reden bleef mijn vizier donker. Misschien zitten mijn verbaasde wenkbrauwen ervoor. De hoogzwangere dochter blijft aanvankelijk ook op afstand. Pas de laatste avond geeft ze te kennen het ook eens te willen proberen. Ze heeft gewacht tot het koel en donker is. De oranje supermaan geeft een mooie gloed aan haar lange zwarte jurk. In opperste concentratie loert ze door het vizier, de rug achterover, prachtig in balans. Ma Dalton met een enorme trommel. ‘Pang, pang!’, twee keer in de roos!
Slettenbak laat ons gaan de volgende dag, er komen andere mensen van haar genieten en bovendien weet ze: ‘deze komen terug.’