‘Kun jij morgenochtend kleuters rondleiden in de bieb?’
Het is laat, ik zie het bericht net voor ik mijn telefoon aan het infuus leg als voorbereiding op mijn nachtrust. Zonder na te denken typ ik ‘ja’ en verzend mijn antwoord.
De leukste gebeurtenissen in mijn leven volgden op een gedachteloze ‘ja’. Was de relatie ook maar omkeerbaar: dat een directe ‘ja’ een garántie is voor een leuke tijd. Helaas: zo simpel is het leven nu ook weer niet.
Ik leg mijn telefoon weg. Kleuters lekker maken voor de bieb? Een zware verantwoordelijkheid, zo voel ik opeens. Wat weet ik van kleuters? Ze zijn een stuk jonger dan mijn oppasjongetjes, maar twee keer zo oud als kleinzoon, dus ze weten onwijs veel. Ze zitten op een Montessorischool, dus ze kunnen vast al lezen. En kinderen moet je sowieso nooit onderschatten. Gerustgesteld ga ik slapen.
‘s Nachts droom ik over de McDonalds. Het is zo’n ouderwetse, er is nog niks digitaal. Ik sta bij de counter en ben aan de beurt, maar ik weet niet meer wat ik moet bestellen. Ik denk en ik denk, maar er komt niks en ik raak in paniek. De McDonalds bediende is enorm lang en probeert me gerust te stellen: ‘Geeft niks, meisje. Ik verzin wel wat.’ Hij draait een rondje om zijn as en duwt een hot apple pie in mijn handen, zo groot en zwaar dat ik hem niet houd. Dan maakt levensgezel me wakker met het verzoek op te houden hem te trappen. Gelukkig maar want zo’n enorme hot apple pie over je heen is geen pretje.
De juf van de kleuterklas geeft me haar pupillen mee in groepjes van vijf. De mini’s uit het eerste groepje lopen als eendenkuikens achter me aan over de drukke gang, ze stappen keurig over de middenbouwers heen die op de grond werkjes doen en houden de klapdeur voor elkaar open. Dit wordt een makkie!
In de bieb neem ik plaats in de grote gele voorleesstoel en zeg tegen de kleuters dat ze op de grond mogen zitten. Verwachtingsvol kijken ze me aan. Of ik Sinterklaas ben. Een geweldig gevoel, ik ga er laag en bedachtzaam van praten en zit met een kaarsrechte rug.
Op mijn vraag wat je in de bieb kunt doen geven de kleuters vlot antwoord en ze kunnen me ook vertellen waarom je geen boeken achterover mag drukken als je ze uit hebt. Zie je, slimme kinders. Hoogste tijd voor gedegen uitleg. Ik ben halverwege een uiteenzetting over categorieën en sorteren op achternaam van de schrijver als de stemming helemaal omslaat. Het aandachtige groepje verandert in een kluwen ongeregeld. Twee jongetjes zijn wild aan het stoeien. Twee meisjes tellen elkaars muggenbulten. Het derde meisje zegt: ‘En nu wil ik terug naar mijn eigen juf.’
Haastig rond ik mijn verhaal af: ‘Zo, nu weten jullie hoe de bieb werkt en nu breng ik jullie weer naar de klas.’
De jongetjes springen als kikkers naar de klapdeur. Als de meisjes dat zien laten ze zich onmiddellijk op de grond vallen en springen mee. Het opdrijven van amfibieën bevalt me nog beter dan het aanvoeren van kuikens.
‘Kwaken, jongetjes en meisjes’, zeg ik en doe het voor.
Maar al met al: dit kan beter. Koortsachtig denk ik na hoe ik hoe ik het met het tweede groepje ga aanpakken. Ik geef ze een opdracht! Ze mogen allemaal een boek pakken en dan gaan we kijken wat er anders is aan een A-boek dan een B-boek.
‘Hoe was je dag?’, vraagt levensgezel.
Hij gaat er eens goed voor zitten en verwacht een verhaal. Het haalt het niet bij de gele voorleesstoel, maar toch leuk.
‘Kleuters’, zeg ik, ‘in groepjes van vijf.’
´Hingen ze aan je been?’
Ik herinner me het weer. Dertig jaar geleden was levensgezel voor de eerste keer overblijfpapa. Argeloos kwam hij de klas binnen, zich verheugend op het voorlezen aan de aandachtige kleuters die tijdens het luisteren hun schattige boterhammetjes op zouden peuzelen. Wist hij veel dat hij een kooi zou binnenstappen. Een kooi gevuld met twintig hyenaatjes. Niks boterhammetjes. Beenhangen, alle twintig tegelijkertijd.
‘Dat niet’, zeg ik, ‘maar vandaag leerde ik wel dat één boek pakken een onmogelijke opdracht is voor een kleuter.’
‘s Avonds is het opeens halloween. Ik had wel her en der een pompoen gezien, maar dacht dat ik nog een paar weken had om de bevoorrading in orde te maken. Ik zoek in de kelder en alle keukenlaatjes, maar ik kan nog geen kauwgompje vinden. Dit jaar geen kaars in de tuin.
‘Hebben jullie het wél gevierd?’, vraag ik de volgende dag aan mijn oppasjongetjes. Nee, dat hadden ze niet. Eerst klinkt er spijt in hun stem, maar dan krijgen ze een idee. Ze verdwijnen naar boven en komen even later terug, de een in een gruffalopak, de ander met een pestmasker op. Ze willen alsnog de deuren langs.
‘Briljant plan, jongens, maar halloween is voorbij. Het snoep is gisteravond uitgedeeld’, probeer ik ze een teleurstelling te besparen. Ze geloven me niet. Daar gaan ze met zijn tweeën, ze beginnen een eindje verderop in de straat. Binnen twintig minuten zijn ze terug, ieder met bolle, malende wangen en een plastic zak vol repen, plakken en brokken. Als ik teveel zeur over snoepen voor het eten trekken ze hun onzichtbaarheidsmantels aan. Ze toveren zichzelf pas terug als de zakken halfleeg zijn.
Dromen zijn gebaseerd op gebeurtenissen van overdag, maar waarom ik vannacht nou over de Mac droomde kan ik niet bedenken. Ik kom er al in jaren niet meer. Ik heb er niks op tegen, maar ook niks te zoeken. Lang geleden, toen levensgezel en ik nog met zijn tweeën waren, bezochten we regelmatig Parijs. Vlak voordat we weer naar huis gingen, reden we langs de Mac op Gare du Nord. Met onze laatste francs laadden we de hele achterbank vol hamburgers en frietjes. Daarmee moesten we het minstens tot de Nederlandse grens redden. Maar het was altijd dezelfde chanson: lang voor de grens met België was de proviand op. Maar dat is lang geleden en mijn droom is er niet mee verklaard. Ik sluit mijn ogen even om de herinnering terug te halen. Was die Mac bediende nou erg groot, of was ik erg klein?