‘Mevrouw, wilt u een pakje Marlborough Red voor me kopen?’
Het stukje stoep voor de gemakswinkel is afgeladen met middelbare scholieren. Een zee aan geluid, gedoe, naar binnen gerichte energie. Ze zijn met elkaar bezig, maar één jongen, blond piekhaar, glimmende puberhuid, kijkt naar mij. Hij steekt zijn hand naar me uit, er ligt een tientje in. Net op tijd slik ik  ‘Weet je wel hoeveel borrels je kunt drinken voor dat geld?’ in, pak het biljet en loop naar binnen. De eigenaar kent me goed, hier verstuur ik mijn boeken, hij weet dat ik niet rook. 
‘Ik verdien aan de slechte gewoontes van jonge mensen, eigenlijk baal ik ervan´, zegt hij en geeft me een pakje met foto’s van zwarte zweren op de lijkwitte huid van een onherkenbaar lichaamsdeel.
Als ik thuiskom verwissel ik mijn sketchers voor stokoude sloffen. Roken doe ik al lang niet meer, maar ongezonde gewoontes heb ik nog zat. Zo ben ik ooit op deze sloffen begonnen met schaatsen en nu zou ik niet meer weten hoe ik op dit schoeisel mijn benen op moet tillen. Ik probeer het wel eens, maar de voet zuigt zich vast aan de vloer en glijdt schuin naar voren. Mijn parket glimt als de top van de Mount Everest op een wolkeloze dag, dat wél, maar steeds dat pootje over naar de keuken, daar word ik doodmoe van. 

Mensen zijn nu eenmaal gewoontedieren, vaste gebruiken zijn geruststellend, geven houvast door de structuur. Ook (of misschien juist) als onze omstandigheden drastisch veranderen, bijvoorbeeld omdat we op vakantie zijn, zien we kans heel snel nieuwe gewoontes in te voeren. We willen met vakantie om eens iets anders te zien, te doen en te beleven, maar als je niet oplet koop je elke dag croissantjes bij datzelfde bakkertje of speel je elke dag een potje schaak vóór het ontbijt.
Kleinzoon leerde mij dat het ontwikkelen van gewoontes al heel vroeg begint. Ik houd er rekening mee als ik iets nieuws met hem onderneem. Voor ik het weet heeft hij het tot een ritueel verheven en moet het de volgende keer wéér. En er gaat nooit iets af, er komt alleen maar bij. Het totale gewoontepakket na zijn middagslaapje neemt nu al tweeënveertig minuten in beslag en dan heb ik hem nog niet eens helemaal aangekleed.
Het begint ermee dat kleinzoon zelf het luikje van zijn bedje open wil ritsen (een helse klus door het kleine lipje van de rits die nu eenmaal gemaakt is voor bediening aan de buitenkant), zelf naar buiten wil kruipen in zijn nauwsluitende trappelzak die hem de bewegingsvrijheid geeft van een zeemeermin en vervolgens daarin het grote bed wil opklimmen. Als dat gelukt is moeten we allebei onder de dekens en moeten alle voorleesboeken van mijn nachtkastje doorgenomen worden. Soms wil hij ze allemaal voorgelezen hebben, op andere dagen krijg ík niet alleen een boek, maar geeft hij zichzelf er ook een. Dan lezen we beide in stilte tot we het uit hebben waarna kleinzoon ons beiden van een nieuwevoorziet tot de stapel op is. Als het laatste boek is dichtgeklapt kunnen we aan het facultatieve deel van de middag beginnen.
Vooruitdenken probeer ik zoveel mogelijk te vermijden (een goede gewoonte), maar nu kleinzoon sinds twee weken een broertje heeft probeer ik wel eens te bedenken hoe die over een tijdje in het programma gaat passen. 

‘Wat is er nou moeilijk aan om dingen direct na gebruik terug te zetten waar je ze vandaan hebt gehaald?’, vraagt levensgezel.
Hijzelf heeft deze uitstekende gewoonte al sinds de wieg in zijn arsenaal. Ik, na dik veertig jaar aan zijn zijde, nog steeds niet. Ik zie de voordelen er echt van in, maar ik krijg deze niet geautomatiseerd.  Lang dacht ik: misschien houd ik stiekem niet van orde, saboteer ik onbewust de mogelijkheid alles moeiteloos terug te vinden. Ik zég wel dat ik die vaste plekken wil, maar wie weet zit er een kleine raddraaier van binnen die denkt: ’Saai!’ en mijn hand naar nieuwe spullen uitstrekt om bij te zetten. Het zou mijn gedrag verklaren maar sinds kort weet ik: dit is toch de oorzaak niet. Ik ben een uitstaller en het is juist een behoefte aan orde die maakt dat ik mijn spullen niet opruim. Ik wil ze zien, ik kan ze immers elk moment nodig hebben en dan kan ik er gemakkelijk bij. Dat is handig als je aan het koken bent, je opmaakt voor een feest of aan een werkje knutselt. 
‘Je bent met een marktkoopvrouw getrouwd’, antwoord ik levensgezel, ’Ze wist niet dat ze het was en koos een ander beroep. Maar als ze het over kon doen, verkocht ze naaigerei aan wandelende clientèle en trok ze van stad naar stad.’
Ok, ik geef toe, dit is grootspraak. Een van mijn slechte gewoontes.

Gepubliceerd door ursulajager

Ursula Jager heeft wiskunde gestudeerd, 33 jaar als manager gewerkt bij veel verschillende bedrijven, heeft 4 kinderen en 2 kleinkinderen, is getrouwd met beeldhouwer Guido Sprenkels. Ursula schrijft en zingt.