‘Wat eet je zoal?’, vraagt mijn osteopaat die mij van een hardnekkige pijn in mijn been probeert af te helpen. Hij kraakt en masseert, kneedt en mobiliseert. Ik kom er altijd beter vandaan dan ik er binnenkom, maar die pijn in mijn been houdt aan.
Enthousiast begin ik op te sommen. Met mijn eetgewoontes kan niks mis zijn, sterker nog, op dit onderdeel van mijn levensstijl ben ik best trots. Ik eet bergen groentes en fruit, heel veel fruit. Ik eet weinig vet en ik kom een heel eind met de eiwitten. Mijn osteopaat begint steeds bedenkelijker te kijken. Als ik klaar ben zegt hij: ‘wat een koolhydraten.’
Huh? Die paar koekjes? Ik had net gezegd dat ik niet zo van pasta houd. Hij legt het uit. Mijn ontbijt van havermout met gedroogde abrikozen en een sinaasappel is een suikerbom. De rest van de dag wordt er niet beter op. En dan heb ik nog niet eens opgebiecht dat ik mijn lage bloedsuikerspiegel tijdens mijn nachtelijke breaks opkrik met dadels: het gedrag van een suikerverslaafde.
‘Mijn behandeling zou een stuk effectiever zijn als je wat aan je voeding gaat doen’, besluit mijn osteopaat.
Dat is nogal wat. Ik ben gehecht aan mijn eetgewoontes, ik heb na een zoute lunch nu eenmaal trek in een zoete appel. Bovendien waardeer ik mijn routines, ik hoef nooit na te denken over boodschappen. Onlangs kocht ik een broodmachine en bak met veel plezier de wonderlijkste broden. Een radicale ommezwaai? Het leven is al ingewikkeld genoeg.
Maar voor de zekerheid begin ik toch te lezen over een overstap naar vetverbranding. Ik vraag eens om me heen en hoor enthousiaste verhalen. Voor ik het weet heb ik het al besloten: ik geef het een kans. Ik maak een afspraak en doe mee aan een keto-voor-beginners programma. Stap 1: voorraadkasten leegmaken.
Eva ben ik. Eva die betrapt is met haar appel en door God wordt weggestuurd uit het paradijs van onbezonnen en zorgeloos genieten van al het heerlijks dat Hij nota bene zelf bedacht heeft. Koolhydraten tellen moet ik en constateren dat 30 gram heel erg snel bereikt is. Als het mijn beurt is om ontbijt te maken: een sappige sinaasappel pellen voor levensgezel en zelf genoegen nemen met 10 blauwe besjes. Wat mis ik de chocola bij de koffie. De basis onder mijn bestaan is weggeslagen: ik voel ik me ontredderd.
Lang duurt dat niet. Na een paar weken droom ik niet meer over mangovormige zeppelins. Als ik nu naar fruit kijk zie ik vooral hoe snel het rot.
‘Heb je een stuk kaas voor me?’, vraag ik aan vriendin M. We zijn klaar met het bewonderen van haar nieuwe huis met de von Trapp trap en staan nu op het punt een fikse duinwandeling te maken. M was altijd al snel van begrip. Ze rukt haar fonkelende koelkast open, pakt een Old Amsterdam en snijdt een dikke reep voor me af. Ik gooi het naar binnen.
‘Nóg een?’, vraagt ze.
Hell yes, nóg een. Heerlijk, zout en vet, daar kan ik op wandelen. M’s fruitschaal, tot de nok gevuld met verlokkingen, kan ik rustig bekijken zonder te kwijlen. Ik geniet van de kleuren zonder er iets van in mijn mond te willen steken. Bizar hoe snel dat is gegaan. Het dieet heeft nog gewerkt ook. Ik slik geen pijnstillers meer en ik kan weer zelf mijn veters strikken. Of het nou placebo is of dat het ingewikkelde ketonen-verhaal echt waar is? Het maakt me niet uit.
De bel gaat. Jongste dochter B staat op de stoep met haar vriendje. Voor de stoep staat een enorme bus met ‘goedkoopste verhuur’ op de zijkant geschilderd. Ze zien er verhit uit. Het vriendje rent naar de keuken, vult een groot glas met water en drinkt het in één keer leeg.
‘Hoe gaat het?’, vraag ik.
Op topsnelheid doen ze verslag. Het gaat goed, al B’s spullen zijn van de oude kamer naar de nieuwe verhuisd. Ze komen hier een kast halen en dan gaan ze snel door naar een koelkast die ze op marktplaats hebben gezien. O ja. Of ik cash voor ze heb, dat hadden ze de eigenaar beloofd. Als ze me schetsen hoe ze af denken te komen van B’s in elkaar gezakte bed bedenken ze hardop nog minstens drie manieren om hun planning te verbeteren en kiezen zonder dralen de beste. Hun tempo ligt zo hoog dat ík er duizelig van word.
‘Moeten jullie niet wat eten?’, vraag ik, die kinderen moeten de uitputting nabij zijn.
‘Heb je paprika chips?’
Nee, dat heb ik niet. Ik heb ook geen appels, geen boterhammen, geen gevulde koeken. Ik vind nog een paar ingedroogde maiswafels uit mijn vorig leven, daar moeten ze het mee doen. En weg scheuren ze weer in de bus, rakelings langs de 4-wheeldrive die de buren naar Gambia willen brengen. Morgen ga ik mijn voorraadkast weer op orde brengen, stel je voor dat ze niet meer willen komen.
Vlak voor het weekend ga ik nog eens langs bij de voedingsdeskundige. Ze prikt in mijn vinger en leest de waardes af: ‘Jouw lichaam pakt het prachtig op.’
Weer voel ik me trots. Dat lichaam van mij waar ik nooit een hoge pet van op had, heeft hem dat toch maar even mooi geflikt: hatsjiekiedee, van suiker- naar vetverbranden. Of het niets is. Ik laat me achterover vallen tegen de leuning en leg bijna mijn voeten op haar tafel. Maar dan zegt M: ´Mooi, ga maar direct door naar de volgende fase. Elke week één dag vasten.’
Wat? Hoezo? Het werkt toch tot tevredenheid? Waarom nog een schepje er bovenop? Met deze weerstand is M bekend, rustig schetst ze wat mij allemaal voor moois te wachten staat als ik die vastendag toevoeg aan mijn routine: dan wordt er van binnen pas écht goed schoongemaakt. Verdachte cellen worden opgeruimd, mijn organen worden één voor één opgepoetst, en dat levert me toch een hoop energie op. Mmmm, ik heb helemaal geen zin in honger lijden elke week, maar gereviseerde organen op mijn oude dag klinkt wel aanlokkelijk.
Op maandag wandel ik met kleinzoon en beklaag me bij hem over mijn nieuwe dilemma. Hij is nu twee jaar en vier maanden en heeft altijd iets verstandigs te zeggen.
‘Poes gaat naar huis!’, zegt hij en wijst me op de grote grijze angorakat die met opgeheven staart voor ons uitrent.
Dat is wel een hele diepe, poes gaat naar huis. Ik moet er echt even over nadenken, poes gaat naar huis. Maar dan snap ik ‘m.
‘Aam moet het maar niet te gek maken, hè?’