In een andere stad (2)
‘If you promiss to leave within an hour you may take a seat’, zegt het meisje van het populaire Indiase restaurant. Ze zijn fully booked, we nemen plaats aan het enige nu nog niet bezette tafeltje. We hebben een uur, dat moet lukken. We zijn moe, we zochten vandaag alle torentjes op die we gisteren van bovenaf zagen. Twintig duizend stappen voor tientallen fraaie paleizen, kerken, overheidsgebouwen verbonden via winkelstraten en parken. We lunchten in Nyhavn, de haven met de gekleurde huizen. We letten goed op, maar er is niks lelijks te vinden in Kopenhagen. Pas aan het eind van de middag zie ik eindelijk een verdacht gebouw.
‘Dat lijkt verdraaid veel op het Billiton gebouw in Leidschendam, die heeft een keer een lelijkheidsprijs gewonnen’ , zeg ik tegen B, ‘vele projectontwikkelaars probeerden het gebouw af te breken, maar niemand komt door het dikke beton heen.’
Als we dichterbij het Deense gebouw komen zijn de ramen zo donkerblauw als de Billiton Bunker, maar daarmee houdt de gelijkenis op. Het is gewoon wéér een fraai stukje architectuur.
Ik vertel B een van de verhalen van mijn moeder. Het gaat over een man die met een perfecte vrouw was getrouwd. Ze is prachtig om te zien, intelligent, welbespraakt, lief, werkt hard, een goede moeder, kookt heerlijk. De man wordt er gek van. ‘Doe toch eens iets fout!’, schreeuwt hij haar wel eens toe en dan laat ze een kopje op de grond vallen. Op het eind vermoordt de man zijn perfecte vrouw.
‘Ik geloof niet dat de Denen uitgekeken raken op hun hoofdstad. Alle jonge mannen hier kijken blij’, zegt B, ‘vooral als ze op de fiets zitten.’ De vrouwen niet? Dat is haar niet opgevallen, maar de mannen hebben echt allemaal een vriendelijke kop.
Midden in Christiania is een markt waar je je telefoon moet opbergen. Hier kun je blauwe extasewier en groene dromenbrengers kopen om een paar uur in een paralelle wereld te verkeren, maar de bewoners willen niet dat je er foto’s maakt.
In de jaren 70 kraakten hippies de kazerne op dit eiland. De regering had er lol in, zag het als een sociaal experiment. Vandaag is het groene eilandje midden in Kopenhagen nog steeds een vrijstaat. Het lijkt me fantastisch hier te wonen in een zelfbedacht ecologisch houten huis bedekt met mos, mijn aandeel te leveren in de moestuin van de community van duizend vriendelijke hippies. De prijs is wel hoog: dag in dag uit toeristen door je tuin die je begluren of je het laatste levende exemplaar van de Dodo bent en jouw huis dus het allerlaatste nest.
We lunchen in de zon op het centrale terras. Arabische hapjes dit keer, als afwisseling van de Aziatische heerlijkheden die we tot nu toe hebben genuttigd. Moeten we nou niet eens Deense gerechten proberen? De vrolijk opgemaakte torentjes op smörrebröd zijn vast lekker, waarom proberen we ze niet?
‘Vanochtend aten we Deense yoghurt!’, troost ik ons.
‘Skyr komt uit Ijsland’, zegt B.
Ik krijg een appje binnen van mijn stiefbroer, hij is net afgemeerd in Gdansk. Ik stuur een fotootje terug: rara, waar ben ik? Hij herkent het onmiddellijk en hé, hij komt net uit Göteborg!
‘Weet ik, ik zwaaide nog, maar je keek niet omhoog’, app ik terug.
Drie dagen lang lopen B en ik ’s ochtends via het bakkertje de achterkant van het station in om het aan de voorkant weer te verlaten voor een nieuwe ontdekkingstocht. De vierde dag gaan we alleen naar binnen, B met volle bepakking. Op perron 6 omhelzen we elkaar, B stapt in de trein naar Zweden. Tot over twee maanden, lieve dochter, goeie reis!
Ik heb nog een halve dag, die is goed voor het Design museum. Een museum met een heleboel vragen en gelukkig ook enige antwoorden: uitvouwhuisjes die kunnen drijven, geschikt als tijdelijk woonverblijf na grote natuurrampen, paddestoelen die uitgroeien tot stevige meubels, magneettreinen die sneller zijn dan vliegtuigen voor bulkvervoer.
‘s Avonds een laatste kadootje. Op vliegveld Kopenhagen betekent glans wél glad: ik schaats naar de gate.