‘Moet mijn vest ook uit? Jullie zien toch alles met dat röntgenapparaat?’
Maar de mijnheer van de security is onverbiddelijk: het vest moet uit.
Ik moet er weer inkomen, vier jaar geleden was ik voor het laatst op Schiphol, nog jong en fief. In die vier jaar transformeerde ik in een slofbejaarde. De vloeren op Schiphol ogen spiegelglad en nodigen uit tot schaatsen maar zijn behandeld met onzichtbare korrels die elke glijbeweging onmiddellijk afstoppen. Verdorie, dat wordt benen optillen, hoe ging dat ook weer?

We gaan boarden. Ik zie de lieve man die even eerder zijn plekje in de rij voor de bagage drop off opgaf om me te waarschuwen dat ik in de verkeerde rij stond. Een prettig idee dat hij ook in dit piepvliegtuigje reist. Kalmpjes loop ik het kleine opklaptrappetje op en neem plaats op stoel 8c. Er ontbreekt iets, maar wat? Iemand roept iets om. Is het Noors, Deens, Engels? Ik versta er geen woord van. We taxiën een poosje voor de piloot er vaart in zet, ik weet zeker dat er iets is overgeslagen. We stijgen op zonder haperingen, niet lang daarna vliegen we netjes horizontaal. Opeens weet ik wat ik mis: ik ben niet bang! Mijn leven lang had ik vliegangst maar die lijkt foetsie.

De vlucht duurt maar een uurtje. Bij de daling kijk ik onverschrokken uit het raam. Een kalm zeetje, een containerschip met een man op het dek. Hij heeft een bekend gezicht. Ik zwaai maar hij ziet mij niet.

Ik heb wel eens betere landingen meegemaakt, de piloot van Norwegian Airways is verliefd of bezig met een sudoko. De harde klap waarmee we neerkomen brengt iemand gelukkig wel op het idee eens flink in de remmen te knijpen. Net voor de aankomsthal zijn we uitgeloeid.

Er zijn vijf manieren om van de luchthaven in de stad te komen, ik kies de trein om zoveel mogelijk te zien. De hele coupé houdt me angstvallig in de gaten als ik mijn bagage even in de steek laat om mijn kauwgom in de prullenbak te gooien. Met vriendelijke knikjes probeer ik betrouwbaar over te komen, maar de zuchten van verlichting hoor ik pas als ik weer plaatsneem achter mijn koffer.

We reizen door het keurige teletubbielandschap dat ik me herinner van vijftien jaar geleden. Maar dan begint het: direct voor het station staat een nepberg met nepsneeuw, de ingang van Tivoli! Wakker worden, dame, niks Hutland of Jutland, je bent in de hoofdstad, hè? We zullen je eens wat laten zien. Ok, Kopenhagen, ik ben er klaar voor. Eerst even mijn hotel vinden.

‘The coffeemachine is broken’, jokkebrokt het meisje van het terras. Ze heeft net een zware tafel en stoelen voor ons in de zon gesleept dus laten we haar niet in de steek en bestellen cola. Dochter B is net aangekomen met de trein uit Hamburg. Ze heeft een hoop horeca-ervaring en ziet in een oogopslag dat het terras een chaos is. En als je het weet ga je het zien: obers dolen vertwijfeld rond met dienbladen vol hapjes en keren onverrichter zake terug. Een sneuvelend glas ķir royale tovert een vloer van duizenden spiegeltjes rond onze voeten. Klanten reageren geschokt op de drankjes die voor hun neus worden gezet. Ik denk niet dat we op een typisch Deens gemanaged terras terecht zijn gekomen. Ondanks het imago van immer in pastelkleurige joggingpakken gehulde gezelligheidsdieren zullen de Denen toch niet voor niets het rijkste land van Europa bewonen?

B en ik halen herinneringen op. Deze stad kennen we nog niet, maar vijftien jaar geleden fietsten we in Denenmarken mee in een groepsreis met een gouden formule. Samen met een flink aantal andere ouders en kinderen braken we ‘s ochtends ons tentje af en gooiden dat met onze bagage in een vrachtwagen. Een paar jolige studenten deden boodschappen, reden de vrachtwagen naar de volgende plek en zorgden voor heerlijke diners. Wij hoefden alleen maar te jodelen en te fietsen. Mijn medereizigers waren stomverbaasd toen ze er na twee weken achterkwamen dat ik thuis een vent had en nog meer kinderen. Ze hadden allen klakkeloos aangenomen dat ik een BOM was met één telg.

Een ober zet twee literglazen cola voor ons neer. We drinken ons moed in voor de tocht in de Ronde Toren. De beloning is groot: 360 graden uitzicht op Kopenhagen, te verdienen door zelf naar boven te lopen. De vloer in de toren cirkelt omhoog en eindigt op een plateau met twee trappen voor het laatste stuk naar de top. De laatste trap is zo smal dat eenrichtingsverkeer wordt afgedwongen met een stoplicht. Sommige toeristen denken dat het een wedstrijd is, die sprinten naar boven als het groen is. Maar dat weten we allemaal nog niet, we proberen die enorme glazen weg te slikken en bekijken ondertussen de Deense filmsterren die langs ons terras lopen. Kijk, daar loopt minister-president uit Borgen. Vlak er achter de rechercheur uit the Bridge.
(wordt vervolgd)

Gepubliceerd door ursulajager

Ursula Jager heeft wiskunde gestudeerd, 33 jaar als manager gewerkt bij veel verschillende bedrijven, heeft 4 kinderen en 2 kleinkinderen, is getrouwd met beeldhouwer Guido Sprenkels. Ursula schrijft en zingt.