Geen afmakers, die Sauerlanders

‘Weet je zeker dat dit de juiste route is?’, vraag ik aan mijn schoonzoon.  Na een uur wandelen zijn we aan de andere kant van de berg beland, opeens moeten we zonder aanwijzing kiezen uit drie paden. Nee, hij weet het niet zeker, geeft hij toe. Een kwartier geleden volgden we nog een bordje met 2.3 km naar het Duitse dorpje waar wij deze week logeren. Dat klonk als een prima eindspurt van deze ochtendwandeling met kleinzoon in een draagunit, beurtelings op de rug van zijn vader en die van zijn moeder. Zo’n wandeling maken we elke dag, maar schoonzoon mompelde deze ochtend iets over meer ambitie. 

Schoonzoon weet het niet zeker, het wordt steeds warmer en ons water is op. In het dal liggen enige vakwerkhuizen, wit en nieuw glimmen ze in de zon. Ik probeer de afstand tot de bewoonde wereld in te schatten en realiseer me dan dat het zinloos is. We komen waar het pad ons brengt en nergens anders, de berg is te steil voor het nemen van een eigen route. Ik probeer het gevreesde woord weg te houden uit mijn hoofd, maar het is al te laat. Met grote neonlichten flitst het door mijn brein: we zijn verdwaald! 

Verdwaald zijn is ultiem controleverlies, voor mij een beangstigende toestand. De neonlichten geven het startschot voor het aanmaken van adrenaline en cortisol. Hoppa, daar gaat mijn hartslag omhoog en daar vlak achteraan komen de rampbeelden in mijn hoofd. We worden nooit meer gevonden, we verdrogen, hongerige buizerds scheuren het vlees van onze botten.

Waar het idee ook van de Duitse gründlichkeit is ontstaan, het was in ieder geval niet in Sauerland. Dit is meer de streek van de goede intenties, de streek van een goed begin is het halve werk en naar de tweede helft kun je fluiten. Het zijn geen afmakers, de Saurlanders. Leuk, die routebordjes boven op de berg, maar vervolgens wandelaars verderop driesplitsingen voorschotelen en ze zonder duiding aan hun lot overlaten: typical.

We voegen ons maar naar schoonzoons keuze, gedwee loop ik naast mijn dochter over het middelste pad. Het is de laatste dag van een mooie familievakantie, als we deze wandeling tenminste tot een goed einde weten te brengen.

Ik ben gezegend, alle kinderen en aanhang konden mee dit jaar.  Mijn kleinzoon luistert de boel op. Dat begint al in de vroege ochtend. Elke dag is hij als eerste in de woonkamer met een van zijn ouders. Elk familielid dat in de loop van de ochtend naar beneden komt, krijgt dezelfde behandeling. Ze krijgen hun schoenen aangereikt en als aan de orde ook hun tas, portemonnee, laptop, autosleutels. Want kleinzoon houdt van orde en spullen horen bij de eigenaar. De rest van de dag houdt kleinzoon zich bezig met afdekken, alles wat open staat wordt direct gesloten: dozen, ramen, deuren, tassen, potten. Zijn eerste woordje was dan ook ‘dicht’. Kleinzoon heeft er nog flink wat werk aan, het is ongelooflijk wat negen volwassenen allemaal openen op een dag. 

Morgen gaan we weer allemaal naar huis, maar daar wil ik nog helemaal niet aan denken. Liever denk ik terug aan een week geleden toen we hier aankwamen in vier teams met een eigen vervoermiddel. Levensgezel G en ik reizen de avond van te voren naar Zevenaar en logeren in het sneue en te dure Campanile hotel. Zo kunnen we extra vroeg op onze bestemming aankomen. Maar dochter L die per trein reist met man en kind wint de rally. Kleinzoon ligt al in het kinderbedje voor zijn middagslaapje als wij het bospad oprijden naar het vakantiehuis. Een half uur later arriveert zoon R met vriendin en zijn zus, gisteravond uit de kroeg in Leiden geplukt. omdat ze laat besloten ook alvast af te reizen naar Duitsland. Om half drie vannacht kwamen ze aan in Dortmund. Het laatste team met een nieuwe schoonzoon arriveert kort daarna in een auto volgeladen met zaken zoals een gitaar, een food processor en game apparatuur. Een mooie aanvulling op onze bordspellen. Een huis vol mensen, activiteiten, geluid, geluid, geluid en gewoontegetrouw gaan we elkaar flink zitten irriteren. Maar dan bedenkt een ieder van ons dat we een klein onbedorven jongetje bij ons hebben. Niemand wil op zijn geweten hebben dat dit mannetje zich ook maar een tel ongelukkig voelt omdat wij ons kinderachtig gedragen. Na één dag al leven we in perfecte harmonie. We zijn verdraagzaam, we laten elkaar voorgaan en uitpraten, we  lossen elkaar moeiteloos af met koken, voorraden aanvullen en zwabberen. Opeens zie ik ons nieuwe patroon: we zijn heilige, saaie boontjes geworden! Dat kan niet goed zijn voor kleinzoon, zometeen denkt ie nog dat de hele wereld zo in elkaar zit. Ik ben blij dat we nu eens goed verdwaald zijn, dat ik zometeen een aanval van schreeuwzenuwen krijg en dat we kruipend met verschroeid verhemelte de berg af moeten. 

‘Ik heb bereik!’ , roept mijn dochter. Triomfantelijk houdt ze haar telefoon in de lucht. Dan laat ze hem zakken, toetst wat nummers in en belt. Er wordt opgenomen. 

‘Hé pa, ik stuur je zo mijn locatie, kun je ons komen halen met de auto?’ 

Het is even stil, dan zegt ze: ‘We hebben geen water meer, pa.’ 

Weer is het stil en dan speelt ze de troefkaart, dat zou ik ook gedaan hebben. Ze herinnert haar vader er aan dat zijn kleinzoon bij ons is. Nog geen kwartier later rijdt mijn echtgenoot ons tegemoet op het pad. Hij heeft er zelfs aan gedacht water mee te brengen. Eigenlijk is er niks mis met betrouwbare boontjes.

Kinderboerderij

We zijn weer welkom bij de kinderboerderij achter mijn huis. Marc en Hugo vonden het al weken geleden goed dat hij zijn deuren openende, maar pas vandaag mogen wij gewone stervelingen weer het bruggetje oversteken. Een kleine optocht van grote en kleine mensen. Zie ons gaan langs de twee rode poezen, de verschrikt kwakende loopeenden, naar de volières en het tuintje van de twee ezels die iedereen omver blazen met hun welkomstbalk. We mogen helemaal tot het woestenijtje van Olivia en Newton-John, twee Slovaakse varkentjes. Tijdens deze zegetocht oefen ik dierengeluiden met mijn nieuwsgierige kleinzoon, vijftien maanden heerlijkheid. 

‘Mooeeee’, zegt hij als ik vraag wat de koeien zeggen. Hij wordt extra beloond, de twee bonte exemplaren van de kinderboerderij loeien terug. ‘Aaak’, zegt hij als hij de kippen in het vizier krijgt. De blauwe parkieten in de voliere vindt hij ook prachtig, maar niets maakt hem blijer dan het openen van het hekje naar het grasveldje met rollend speelgoed. De jongste bezoekers mogen in de kindertrekker, op de schommels klimmen en boter-kaas-en-eieren spelen in de buik van het houten varken. Kleinzoon is door het dolle heen. Steeds sneller draaft hij van kruiwagen naar loopfiets, geeft vriendschappelijke schouderduwtjes tegen het meisje dat de trekker bestuurt en probeert tussendoor de glijbaan op te klimmen. Dan doet hij een glorieuze ontdekking, de knalroze driewieler van hard plastic heeft maar liefst drie knopjes met opmerkelijke effecten: oorlogsgeluiden, discomuziek, en ingeblikt gegiechel. Kleinzoon wordt wild, drie knopjes met zulke vette geluiden waar hij de baas over is! We krijgen er geen genoeg van, kleinzoon niet van het drukken en ik niet van zijn aanhoudende vreugde. 

Niet iedereen op het grasveldje is er blij mee. Een vader laat mij een vierde knopje zien die de werking van de andere drie blokkeert. Kleinzoon is even verbluft als het fietsje zwijgt maar laat zich gemakkelijk afleiden. 

‘Kom, we gaan even naar de molen’, zeg ik en pak zijn handje. Braaf wandelt hij mee naar de overkant van het dijkje en doet de mekkerende geiten na die net gevoederd worden. De molenaar werkt op zijn knieën in de moestuin, hem moet ik net hebben. Ik til kleinzoon op zodat hij mee kan doen met het gesprek.

‘U heeft vanuit de molen vast goed zicht op de broedpaal´, begin ik, ‘hoe zit het dit jaar met de gezinssamenstelling?’

Ik snap er namelijk niks van. Twee ooievaars vlogen maanden af en aan op het nest, maar nooit staken kleine witte kopjes boven de nestrand uit. Gister was het nest opeens leeg en stonden drie volwassen ooievaars op de grond. Is er een oom bijgekomen of een tante?

De molenaar staakt zijn graafwerk en kijkt op.

‘Pa en moe begonnen met drie kinderen, maar er bleef er slechts eentje over’, zegt hij. Ik knik en steek mijn duim op, maar de molenaar is nog niet uitverteld.

‘Pa en moe kunnen niet tellen. Ze bleven voer aanleveren voor drie. Het overgebleven jong werd dikker en dikker en vliegen? Ho maar!’

De molenaar krabt in zijn dichte baard en zoekt naar de juiste woorden om de situatie verder uit te leggen. Ik voel het kleine lijfje van kleinzoon die zich probeert los te wriemelen uit mijn greep, maar ik laat hem nog niet gaan. Ik probeer zijn interesse vast te houden en fluister in zijn oor: ‘De molenaar heeft wel een baard, maar geen snor, zie je dat?’

En harder nu naar de molenaar: ’Denkt u dat de overgebleven telg zijn broer en zus het nest heeft uitgeduwd?’ 

‘Het is geen koekoek!’, zegt de molenaar en trekt uit pure verontwaardiging zo hard aan een krul in zijn baard, dat zijn nek naar voren schiet. Ik wacht maar even voor ik de volgende vraag afvuur: ‘En waarom zag ik nooit zijn koppie boven de rand?’

De molenaar laat zijn schouders zakken, zijn gezicht wordt zacht, ik zie zelfs iets van een glimlach: “Dat beest had zo belachelijk veel ruimte dat hij de hele dag plat op zijn rug lag met zijn snavel open. En zijn ouders maar voeren!’

‘Dus die derde oo-ie-vaar’, zeg ik steeds langzame omdat het kwartje valt.

΅Is het kind!’, juicht de molenaar, ‘De ouders waren de wanhoop nabij, ze werden zelf steeds magerder en dat dikke jong wilde maar niet zelfstandig worden. Ten einde raad hebben ze hem eergisteren met hun laatste krachten het nest uitgeduwd. Nu moet hij wel leren vliegen.’ 

De molenaar wijst naar het weiland, in de verte waggelt een kogelronde vogel.

‘Gaat het hem lukken, denkt u?’ vraag ik. 

‘Hij moet eerst afvallen.’

De molenaar komt overeind en klopt zijn broekspijpen af. Wat is hij eigenlijk klein, heb ik hem ooit wel eens eerder staande gezien? Ik zet mijn kleinzoon op de grond, zie je wel, ze zijn even groot. En wat zou er onder die rode muts zitten? Ik heb te lang gestaard, de molenaar plant één hand snel bovenop zijn hoofd. Door de vaart zakt zijn muts een beetje scheef. Ik wist het! Allemaal witte krulletjes. Kleinzoon ziet het ook, hij wijst en zegt: ‘Meeeehhhh’.

In de verte klapt de dikke ooievaar zijn vleugels uit. Hij wappert er een paar keer mee, maar er gebeurt niet veel. Kom, het is tijd. Ik geef kleinzoon weer een hand, blij stapt hij met mij terug het dijkje over, duwt het hekje open. Gelukkig, het knalroze fietsje is niet bezet. Samen doen we het vierde knopje uit.

Van wie houd je meer?

Twee keer per week is kleinzoon M een beetje van mij. Op maandag- en donderdagochtend pakt mijn dochter haar laptop, haar kind en de wandelwagen en verlaat Rotterdam met de Randstadrail. Een half uur later stapt ze uit in het dorp waar ze zelf geboren is en ik nog steeds woon. Ik loop ze tegemoet, versnellend als hun silhouette zich aftekent tegen de dageraad. Een hoed, een karretje, soms zit het kind erin, soms heeft hij geen zin en deint hij mee op haar heup. 

‘Daar is ooooma!’ klinkt het aan de overkant van de straat, ik krijg vleugels. Mijn kleinzoon is blij als hij me ziet. Gelukkig maar, want we trekken de hele dag met elkaar op als zijn moeder boven logistieke problemen oplost. Wat een mazzel heb ik dat ik tijd heb om op te passen, dat mijn dochter zo vaak af kan reizen en dat ik zo’n vrolijke kleinzoon heb die het naar zijn zin heeft in mijn huis. De vitrine met de bronzen beeldjes is zijn favoriet. Ik sluit de route naar zijn gevaarlijke voorkeur af met zijn kinderstoel, maar vanochtend ben ik dat vergeten. Zodra hij op de grond wordt gezet, ziet hij zijn kans schoon. Hij trekt zijn beentjes onder zijn buik en stort zich naar voren, twee maaibewegingen met zijn armen zijn genoeg om zijn doel te bereiken. 

’Bem, bem, bem!’ hagelt zijn rechterknuistje tegen het glas. Wat een meeslepend geluid voor een baby van acht maanden en helemaal zelf gemaakt! 

Mijn omahart gunt het hem zo, het eigengemaakte lawaai en het zicht op de meetrillende beeldjes. Maar tien jaar geleden liep mijn jongste dochter door een glazen deur in een Belgisch hotel. Het urenlang wachten op de uitkomst van de operatie in de lange sombere gang van het Sint Jan’s in Brugge vergeet ik nooit. Resoluut trek ik kleinzoon naar achteren en draai hem om zodat hij de piano in het vizier krijgt. Vandaag laat hij zich braaf afleiden en bezigt zijn net aangescherpte kruip-techniek richting het machtige instrument, een monument van familie-historie. Zijn over-over-overgrootvader heeft er het Gronings volkslied op gecomponeerd. Zijn over-grootvader heeft er veertig jaar Fats Waller muziek op gespeeld voor het naar ons pleintje verhuisde en mijn kinderen er op konden oefenen. 

Als kleinzoon de poot van de kruk bereikt neem ik plaats en til hem op mijn schoot. Hij heeft vrij spel. Links speelt hij subtiel, met twee vingertjes beroert hij beurtelings de toetsen. Al snel komt zijn rechterhand erbij. Met machtige slagen begeleidt de ‘bem-bem’ hand het gepringel van links. Van bovenaf kijk ik naar mijn kleinzoon. Naar de donkere haartjes waar een slag in komt, naar de lange, zwarte wimpers, daaronder het piepkleine uitsteekseltje van zijn wipneus. Dat dit wondertje tweeëndertig jaar geleden al voor de helft bestond is onbevattelijk. 

‘Van wie houd je meer: van M of van ons?’ vroeg een van mijn kinderen mij laatst.

Een onmogelijk te beantwoorden vraag. Hoe kun je bepalen of er meer is van de ene superveel of van de andere superveel? Maar misschien was dat ook niet de essentie van de vraag. Ik nam de tijd om erover na te denken. Vanaf het moment van de geboorte van de eerste veranderde mijn leven, het draaide niet meer om mijzelf. Met mijn eigen kinderen was ik 7/24 uur bezig. Ze maakten me blij, ze hielden me wakker en ze leerden me hoe ik het beste de tijd kon verdelen tussen hen en de rest van mijn leven. Grootouderschap is minder heftig dan ouderschap, het kent een veel gunstiger verhouding tussen lusten en lasten. Maar op de hoeveelheid liefde is dat niet van invloed. Van wie houd je meer blijft een onmogelijk te beantwoorden vraag.

‘Bem, bem!’ gaat de rechterhand. Ik zing de aangeslagen toetsen na, M stopt even met het mishandelen van de piano. Dan heft hij langzaam zijn rechterarmpje, klaar voor een bem op een nieuwe toets. Nog voor hij het ivoor raakt zing ik al de toon. Dat vindt hij komisch, het armpje stopt, hij draait zijn gezicht naar boven zodat hij me ondersteboven aan kan kijken. We moeten allebei heel hard lachen. Er zit geen einde aan superveel.

Vakantie in eigen land(6)

De Haagse echtelieden die naast ons liggen in Jachthaven Kaagdorp hebben harde stemmen. Hun vechthond heeft zich er eindelijk bij neergelegd dat hij het tekkeltje van de achterburen niet mag opeten. Hij nam royaal de tijd om zijn ongenoegen kenbaar te maken met gespring en gegrom, maar nu is hij stil en kunnen de Hagenezen elkaar weer verstaan. Wij hen trouwens ook. 

‘Weet je wie er dood is? Cor!’ zegt de man.

‘Ja, dat wist ik’, zegt de vrouw.

‘Hoe kèn dat nou? Hij is pas gister overleden!’ 

‘Weet ik.’

‘Hoe kèn dat nou? Hij leg nog af te koelen en jij weet het al.’

De vechthond heeft een paar langsdobberende zwanen ontdekt en wordt wild, we kunnen zijn baasjes niet meer verstaan. Het wordt toch tijd om te vertrekken. Vandaag varen we naar Leiden, als we een beetje opschieten is er misschien nog plek in het centrum.

Een beetje weemoedig maak ik het voorste landvastje los. Ik ben gehecht geraakt aan dit eilandje waar ik op de heenreis nog zo bang voor was. Ik had zelfs al vaste rituelen. ‘s Avonds voor het slapengaan liep ik nog even naar de scheepswerf. Daar kun je een fijn filmpje bekijken over de bouw van een hypermodern jacht. De camerabeelden met rustgevend muziekje leiden je kalmpjes van het ene glimmende dek naar het andere. Mensen komen niet voor op het filmpje, die zouden het zicht op de perfecte stroomlijning en afwerking maar hebben verpest. Mijn strolletjes over het eiland vervelen me nooit, gisteren ontdekte ik zelfs een nieuwe meditatietuin. Een met tekstbordjes over bomen. Op de bordjes staan karaktereigenschappen van elke boom vermeld. Een bijbelvaste medebezoeker ging uit zijn dak toen hij ontdekte dat de ceder trouw is. 

‘De nieuwe tempels zijn gebouwd van ceders. Het klopt allemaal precies, want God is ook trouw!’ riep hij opgetogen. Even dacht ik dat hij mijn hand zou grijpen voor een rondedans, maar hij hield zich in, waarschijnlijk dacht hij aan de Covid.

In Leiden bel ik met de brugwachter, er moeten twee bruggen bediend worden voor we de haven bereiken. Hij is net aan het lunchen, maar zegt dat het helemaal gaat goedkomen. We moeten wachten in een colonne. Er gebeurt niks, we kunnen nergens aanleggen. We moeten capriolen uithalen om niet te dicht bij de woonarken te komen. Misschien is de brugwachter boven zijn kopje soep in slaap gevallen. Zullen we nog een keer bellen? We twijfelen, het laatste dat je moet doen op het water is een brugwachter irriteren. We draaien nog maar een rondje.

Ons geduld wordt beloond, brugwachter is wakker. Kalm en onopvallend varen we netjes mee met de andere boten. We vinden een perfecte plek aan de Zijlsingel met zicht op de Zuidpoort en een grasveldje met grote schaduwbomen. Vlak achter ons, midden in de zon, zit een visser op leeftijd. Hij heeft zijn bovenlijf ontbloot. Een gemoedelijke man van weinig woorden, hij vindt alles best als hij maar niet in actie hoeft te komen. Ik waarschuw de visser, zijn rug is roodverbrand, dat slaapt vast niet lekker vannacht. Hij haalt zijn schouders erover op, dat gaat nog maar net.

Ik haal dochter J op van de bushalte. Zij springt niet over de waterstralen die de Leidse bruggetjes koel houden, zij blijft juist even staan om haar enkels nat te laten worden. Ik doe het na en ontdek hoe je daar van opknapt. De brugwachter komt uit zijn hok: ‘Je kunt ook gewoon in de gracht springen als je het zo warm hebt.’ 

Ik heb niet door dat hij zijn brug net bediend heeft, maar J slaakt een kreet. Net op tijd springen we langs de neergaande slagbomen en hollen van het talud. 

Bij de boot heeft de rode visser net een dikke vis gevangen. Nu moet hij wat ondernemen. Traag staat hij op van zijn klapstoeltje en knielt neer bij de spartelende vis. Onverwacht snel haalt hij de haak uit de bek van de vis en gooit het beest terug in het water. Dan hervat hij zijn slome manier van doen.

J en ik gaan naast G zitten op de kade. Vlak voor ons vaart een gele roeiboot voorbij. Een man, nog veel ouder dan de visser, coacht twee vrouwelijke roeisters. Ze maken er werk van al zijn ze er niet op gekleed. In plaats van sportkleding dragen ze fleurige jurkjes en flaphoeden. Ze zijn minstens tachtig. Ik wijs de visser op de roeiboot met hoogbejaarden waar nog zoveel pit in zit. Vermoeid kijkt hij in de richting waarin ik wijs: ‘Die uitslovers komen hier iedere dag.’

Vakantie in eigen land(5)

Het meisje met de blonde paardestaart slaat het mollige meisje met de krulletjes wel drie keer hard op haar rug. Het mollige meisje krijst en komt te laat in beweging om wraak te nemen. Paardestaartje is sneller, na drie rondjes om het klimrek heeft krulletjes dat door. Ze neemt een andere route, maar raakt steeds verder achterop. Met een rood gezichtje stopt ze met rennen en besluit ze iets heel anders te doen. Met een onderhandse zwaai probeert ze het touw van de schommel een extra keer over de balk te draaien. Het lukt niet, ze probeert het bovenhands. Net op tijd duikt ze naar achter en weet de terugslingerende schommel te ontwijken. Paardestaartje wil dolgraag helpen. Van een veilige afstand roept ze haar aanwijzingen, maar krulletjes krijgt het nog steeds niet voor elkaar. Paardestaartje komt dichterbij om het voor te doen, pats, daar heeft ze een lel te pakken. Krulletjes was de rugslagen nog niet vergeten. 
G en ik zitten goud hier met een ligplaats aan de Ringvaart, een grasveldje voor de deur en uitzicht op de speelplaats waar van alles gaande is. Vandaag  gaan we nergens heen, vandaag is voor heerlijk niets doen. Gister voeren we terug met vrienden H en I van Uithoorn naar Kaageiland. Buienradar had donder en bliksem beloofd, maar dat ging allemaal niet door.

Aan het eind van de dag eten we nietsvermoedend klassieke mosselen op het terras van ‘t Kompas. Na de koffie wordt het toch wat kil, we besluiten de laatste afkikkertjes aan boord te bekomen. Hebben we de glaasjes net ingeschonken, komt buurman aan met een verhit gezicht. Hij spreekt gehaast: ‘Ik heb de brandweer gebeld, mijn accu ruikt naar hardgekookte eieren.’ 
We leven mee, dat is oprecht, maar voelen ons ook weer niet schuldig dat we ons verheugen op wat spektakel op dit brave eiland vol kaasboerderij en meditatietuin. 
Het begint veelbelovend. Twee, vier, zes brandweermannen treden aan, de een nog veiliger gekleed dan de ander. G en ik proosten nog eens met H en I. Wat heerlijk allemaal! Snel kijken we weer naar buiten om niets te missen van wat komen gaat. De dapperste twee brandweermannen gaan de boot op, buurman staat met vrouw en twee dochters bleekjes op de oever. Brandweerman nummer zeven komt eraan, in zijn armen een grote box die zo te zien onnoemelijk zwaar is. 
‘Zijn we nou van die verwerpelijke ramptoeristen als we een paar fotootjes maken?’ vraag ik aan mijn gezelschap. Ik denk wel dat mijn gezicht aangeeft dat ik niet zit te wachten op een braaf antwoord. Sterker nog, ik wacht het niet eens af, ik klik lekker door. Dit is bijna net zo leuk als een tochtje Botshol of boodschappen doen bij Appie in Vinkeveen. 

Heerlijk niets doen moet niet te lang duren, we halen de fietsen van boord. Lelijke stukjes Nederland zijn in de zomer bijna niet meer te vinden sinds de uitvinding van de zaadbom en het landelijk besluit van de Vereniging Van Plantsoenendiensten om nergens meer te maaien. We negeren de houten stem van google maps die ons sommeert om te keren als we werkelijk de Action in Sassenheim willen bereiken. Hè nee, we hebben net zo lekker de wind in de rug en wie weet wat we anders voor leuks missen in Lisserbroek. Bovendien hebben we nog best wat tijd voor vriend K komt eten. We stoppen met trappen en laten ons langs de ringvaart duwen. 
‘Elektrische fietsers voelen zich misschien altijd wel zo’, zegt G. Ik denk daarover als we zijn omgedraaid en de wind op de kop hebben. Ik weet niet, altijd maar comfortabel…. dat is ook weer zo wat.

We eten met K aan de picknicktafel bij de speeltuin. Paardestaartje en krulletjes komen aangerend, zo te zien weer dikke vriendinnen.
‘Hebben jullie het bijgelegd?’ vraag ik. 
Ze horen me niet, ze hebben het veel te druk met hollen en springen. Ik ben blij voor ze, net als voor de buurman die na de brandweerinspectie gewoon weer aan boord mocht. We vegen onze monden af en begeven ons naar Effie bij Steffie voor een fatsoenlijke kop koffie met een authentiek Kaags schuimbanaantje. Zometeen nog maar even langs het bezinningscentrum.

Vakantie in eigen land(4)

Vriendin H belt, ze is gedropt bij het hek van de jachthaven waar wij de nacht hebben doorgebracht. Ik ben net op weg naar de Dirk, er moeten flessen drank komen. Eén fles is voor de havenmeester, hij bood vanochtend G aan de fijne kneepjes van het achteruit inparkeren te leren. Ik haal H op bij het hek, ze is goed met drank, kan ze mooi helpen kiezen.

We hebben een mooie dag voor de boeg met een tocht over de Drecht en over de Amstel. De bestemming is Uithoorn waar vriend S op ons zal wachten. We zijn goed bezig met ons drieën, zo leren we dat niet alle bootvaarders de kleur van de lichten snappen bij de bruggen. En dat terwijl de codering toch zo mooi aansluit bij wat we gewend zijn in het verkeer. Ook op het water staat rood voor stoppen en groen voor gaan met die banaan. Bij de spoorbrug mogen wij als eerste, maar de tegenliggers, een stoet van negen boten, zijn al gegaan en daar is niets meer aan te doen. Komt het lesje van de havenmeester vanochtend even goed uit! G is in zijn nopjes. Vrolijk zwaaien we naar de colonne voorbijvarende bootjes en gooien ze een paar tomaatjes toe voor onderweg.

Uithoorn blijken we nog te kennen, de restaurantjes langs de kade, de verleidelijke brug naar de overkant waar eigenlijk alleen auto’s overheen mogen, het loopje naar de supermarkt, alles is nog krek hetzelfde als elf jaar geleden. Alleen jouweigenmarktkraam.nl is nieuw, hier kun je je knutsels en je oude meuk laten verkopen door professionele marktkooplui. Een kraampje huren voor een week kost een paar centen, maar de opbrengst is geheel voor jezelf. Vreemd. Ik stap naar binnen. ‘Is dit wel het optimale verdienmodel? Doen de marktkooplui niet harder hun best als ze beloond worden voor elke verkoop?’ vraag ik aan de manager.

Hij staat met zijn duimen onder de oksel, de voeten wijd uit elkaar, de knieën licht gebogen. Voor hij antwoordt steekt hij zijn kin nog een beetje verder naar boven en kijkt over me heen: ‘Leest u Bijna Alle Mensen Deugen eens mevrouw, daarin staat beschreven hoe je al het professionele plezier om zeep helpt met bonussen.’

O ja, Rutger Bregman heeft een hoofdstuk over intrinsieke motivatie, hoe kan ik iets vergeten waar ik het zo vreselijk mee eens ben. Gek eigenlijk dat de manager zichzelf niet overbodig heeft gemaakt als hij fan is van Rutger. Mijn hoofd brekend over deze raadsels loop ik terug naar ons plekje aan de kade, recht tegenover de Griek. S komt aangewandeld, we sluiten de dag af met ouzo en olijven.

Bus 340 heeft tien minuten vertraging, maar dan heb je ook wat. Twee jonge fraaie vrouwen stappen uit bij bushalte Centrum in Uithoorn, toevallig zijn het mijn dochters B en J. Ze varen een paar daagjes met ons mee, wat hebben we toch een geluk.

Behalve sturen hoeven we weinig te doen op het volgende stukje Amstel, bij de afslag naar de Waver liggen schoonzus L en haar man T op ons te wachten. Een tijdje terug hebben ze een oude reddingsboot gekocht, windhooswaardig, je kunt er alle oceanen mee bevaren. Vandaag loodsen ze ons naar hun eiland op de Vinkeveense plassen. Geen overbodige luxe, de Waver is supersmal, frequent en laag overbrugd en alles moet open. Bij de Proostdijersluis moeten we anderhalf uur wachten. De sluis is maar vijfentwintig meter lang en vijf meter breed, daar kan niet veel in terwijl tout Amsterdam met drijfvermogen vandaag naar de plassen wil. Als we aanleggen voor de sluis kunnen we mooi even een klein stukje wandelen van het Noord-Hollandpad. Zo, maar dat is me een leuk pad over grasdijkjes en door weilanden met echt vee. Goed dat we geen hond bij ons hebben, want die mag niet mee, daar kunnen de koeien niet tegen.

Het is tijd om weer aan boord te gaan, we zijn aan de beurt voor de sluis. Ik durf nu bovendeks te blijven met mijn ogen open, alles loopt weer goed af. Bijna elke sluis heeft een aanpalend terras, er is altijd wel een uitbater die kansen ziet in gratis spektakel. Bij de Proosterdijer is dat de eigenaar van café-restaurant Bon. Trots zwaaien wij naar de klanten op het terras, het meisje van de bediening herkent schoonzus L die voor vanavond een tafel heeft gereserveerd voor ons allen. Ze krijgt vast niet veel fooi. ‘Tot vanavond!’, roept ze, zeldzaam intrinsiek enthousiast.

Vakantie in eigen land (3)

We liggen tussen twee spiksplinternieuwe motorjachtjes. Op de ene staat ‘Connie Beter’, op de andere ‘Ali Mentatio’. Ze zijn vast van twee zussen zijn die elk weekend schaterlachend over de Kaag varen, in de ene hand het stuur, in de andere een glas champagne. 

‘Ali, doen we weer Tante Kee vanavond?’ schalt Connie over het water. 

Ali haalt de klip met parels uit haar haar en schudt even met haar hoofd, de versgeverfde krullen landen netjes geschikt op haar blote schouders.

‘Ik reserveer wel even, Connie’, roept ze en heft het glas naar haar zus.

Connie en Ali zitten er niet mee dat Jachthaven Kaagdorp op een echt eiland ligt, dat je hier gevangen zit en er niet zomaar af kan. De paniek die ik nu voel kennen ze niet, zij nemen het leven gemakkelijk. ‘Maak je niet zo druk’, zeggen ze in mijn hoofd als de overdosis adrenaline me in beweging brengt. Op een holletje verlaat ik de haven en ontdek al snel het gele pontje. Navraag bij de havenmeester levert gerustellende informatie op: de pont gaat dag en nacht, ik kan 24 uur per etmaal het eiland af. Mijn ademhaling zakt, mijn hartslag ook, nu kan ik op verkenning van het eiland. 

Als ik beloof dat ik geen bierblikjes achterlaat mag ik het terrein op van het bezinningscentrum Stal op de Kaag. Het is opgericht door priester Kees, de oudste zoon van de scheepswerffamilie Van Lent die al honderdzeventig jaar een prachtige werf heeft op het eiland. Heel af en toe gaan de grote deuren van de werf open en glijdt er een designschip naar buiten met een wijnkelder voorzien van een onderwatervenster of met een zwembad op het hoofddek met een glazen bodem, zodat gasten op de dansvloer de zwemmers boven hen kunnen bekijken. Kees was voorbestemd dit mooie bedrijf te gaan leiden, maar na een paar jaar weg- en waterbouw in Delft verkoos hij het priesterschap. 

Ik kan een rondje lopen langs de meditatiepoppen van houtsnijwerk, ik kan wandelen over het laarzenpad, ik kan op de bankjes zitten met uitzicht over de plas. Ik doe het allemaal en word zo kalm dat mijn geheugen weer aangaat. Ik weet het weer, zeven jaar geleden was ik hier ook! G en ik wilden leren zeilen en huurden voor drie dagen een privé leraar in. Overdag zaten we op het water, ’s nachts sliepen we hier in een B&B. Zeven jaar geleden blaakte ik denkelijk van het zelfvertrouwen, ik kan me niets herinneren van eiland-angst, ik herinner me wel dat onze leraar een engerd was. Hij was erg boos over zijn ontslag  bij het wapendepot van Defensie, hij had zijn dochters tuchtig opgevoed en hij had een ongezonde behoefte aan bevestiging van zijn kwaliteiten. We behaalden een diploma, die van mij hangt nog steeds op de ijskast.

Na het filmpje van Royal Van Lent Shipyard, naar binnen gluren bij Tante Kee en een wandeling over het kerkhof haast ik me terug naar de pont. Op het eiland zijn geen winkeltjes. Aan de overkant moet ik een uur wandelen voor de dichtstbijzijnde supermarkt, maar tussen 5 en 6 komt er een soort SRV-wagen langs. Die wil ik niet missen. Op de pont sta ik ingeklemd tussen twintig kindertjes met zwemvestjes aan. Ze zijn doodmoe, de hele dag hebben ze zeilinstructies opgevolgd. Hun juf ziet er veel liever uit dan de psychopaat van G en mij. Aan de overkant bedenk ik dat een pont natuurlijk OV is, had ik geen kapje op gemoeten?

Vandaag hoeven we niet ver, we varen naar jachthaven De Brasem met de vaardige havenmeester. Hij staat ons op te wachten bij de kade. Zodra we dichtgenoeg bij de steiger zijn springt hij aan boord en neemt het stuur ongevraagd over van G. Heerlijk vindt hij dat, een nieuwe schuit naar binnen loodsen. Hij legt ons op een lekker plekkie met uitzicht op het Braassemermeer. Vaste land onder mijn voeten en een supermarkt op loopafstand, ik heb weer controle! Ik spoed me naar de Dirk, sla expres onvoldoende in zodat ik zometeen nog een keertje moet. Vriend K komt langs. Na geruime tijd chillen op het achterdek willen we de benen strekken, met zijn drieën gaan we op zoek naar de dorpskern van Roelofsarendsveen. Uren zijn we bezig, maar vinden niks ouds en gezelligs. Google maps leidt ons naar het centrum, maar dat is een modern winkelplein rond een parkeerterrein met een HEMA, een Hunkemöller en modezaak Jennie’s Rits. 

‘Zoek eens naar de dorpsstraat’,  zegt K.

Is er niet.

‘Zoek eens op kerkstraat’, zegt K.

Is er niet.

Het begint te dagen. Roelofsarendsveen heeft geen oud centrum, dat gezellige terras waar we zo’n zin in hebben bestaat helemaal niet. Connie en Ali willen hier nog niet dood gevonden worden, maar wij geven niet op. Google maps toont toch een terras. ’t Veen Eten en Drinken zal wel een snackbar wezen, toch lopen we de zevenhonderd meter om. We worden beloond, een echt terras op gras aan het water met enthousiast personeel en ijskoud bier. Ik hef het glas op Connie en Ali. Ali heeft haar echtgenoot hier achtergelaten. Soms vaart ze nog wel eens voorbij met haar zus als ze een afslag hebben gemist.

‘Weet je nog, Ali?’ schreeuwt Connie.

Ali huivert en geeft een dot gas.

Vakantie in eigen land (2)

Is ze het nou wel of is ze het nou niet? Het meisje op het perron lijkt op de middelbare schoolvriendin van dochter B. Ze krijgt mij in het vizier en steekt haar hand op. Hoe heet ze ook weer? In afwachting van de randstadrail wisselen we in hoog tempo informatie uit. Ja, we zijn de lockdown goed doorgekomen, nee, we zijn niet ziek geworden, nee, deze zomer niet naar het buitenland. De tram arriveert, ik stap doorkakelend naar binnen, haal mijn chipkaart langs het schermpje en merk dan pas mijn vergissing. Ik heb geen mondkapje op! Ik schaam me dood, de tram rijdt al en ik ben bezig de aerosollen vol met god mag weten wat voor druppels te laden. Ik laat mijn koffer en lunchpakket op de grond vallen, stop met ademen, ruk het kleine tasje van mijn rug en grabbel zo snel ik kan. Ik heb altijd mondkapjes bij me en vind er gelukkig  snel een die ik zo snel mogelijk over mijn gezicht probeer te plaatsen, maar gek, het past niet meer. Dat is de bijwerking van adrenaline, je word er heel onnozel van. Licht geamuseerd bekijkt B’s vriendin mijn gestuntel . Ze kent mij niet goed genoeg om actief te helpen, ze kent me te goed om zich volledig te distantiëren. 

‘Je hebt je OV chipkaart nog in je mond’, zegt ze.

Na de tram moet ik met de trein naar Zwolle. Ik koop nog snel een cappuccino to go en zoek in de trein met de NS WiFi hoe je koffie door een mondkapje naar binnen krijgt. Op 12 juni laat een NS woordvoerder in Editie punt NL weten dat mensen best even hun mondkapje af mogen als ze wat willen eten of drinken. Dat is heel mooi want mijn treinreis duurt bijna twee uur, ik heb flinke honger, avocadoboterhammen springen uit mijn tas. Ik heb tekenspullen bij me, een laptop, twee Volkskrant bijlagen en De Meeste Mensen Deugen. Als ik in Zwolle aankom heb ik niet eens één bijlage uit, heel geheimzinnig, waar zijn die twee uur gebleven?

Dochter-, schoon- en kleinzoonlief wachten me op in hun snapschat autootje. Ik mag het laatste stuk met ze mee. Jagerverhuurt heeft appartementen voor ons op een boerderij in Norg, hier komen we samen met G en de andere (schoon)kinders. Het is allemaal nog mooier dan voorgesteld. Er zit een mancave bij met biljart, het weer werkt mee, de Coop zit op 1 minuut lopen om de hoek en is maar liefst tot acht uur open. Bij ons in het Westen is het ondenkbaar een karretje te lenen om je boodschappen mee naar huis te vervoeren. Hier in Drenthe moedigt het personeel ons juist aan.  Bij de wandeling door het dorp ontdekken we dat de Coop-karretjes als gemeenschappelijk bezit wordt beschouwd, ze worden overal voor ingezet. De handymannen van Jagerverhuurt verplaatsen er hun gereedschappen in, bij cafe de Dronken Lor rijdt de ober de bestellingen erin rond, de kapster van ‘t Scheer verzamelt er de dode punten in. 

Het is onze eerste familievakantie met de volgende generatie. Moesten we er vroeger nog wel inkomen, langdurig met zijn allen bij elkaar zijn, nu is er een gemeenschappelijk doel waar alles voor wijkt. Kleinzoon M moet blij zijn, daar doen we allemaal ons best voor. Kleine M vindt dat prima, kwistig strooit hij met betoverende lachjes. Wij verkeren permanent in staat van opperste vertedering, we leven mee op zijn babyritme. Af en toe rukken we ons los voor een wandeling. De velden rond Norg met duizend verschillende bloemetjes, de Drentse mensen die ons groeten, zelfs de zwarte hengst die zo verliefd is op de merrie in het weitje verderop, maken ons mild en sereen. Na twee dagen hebben we het door: Norg is het centrum van het heelal. Hier beproeft de natuur op kleine schaal wat elders impressief kan worden overgenomen. Doet Slangenkruid het naast Stinkende Gouwe, groeit de Weidechampignon juist goed in de schaduw van de Grote Parasol?  Na een succesvol seizoen in Norg wordt het recept aan de rest van de wereld doorgegeven. Wij hebben het geluk dat we alle nieuwe mutaties, zowel in de fauna als in de flora, voor het komende jaar alvast mogen bekijken.

Als tegenhanger voor ons mierzoete leven in Norg spelen we ‘Black Stories’, een spel waarin je met een team door vragen stellen achter de gruwelijke waarheid moet komen. Er is maar één zekerheid: de hoofdpersoon van een black story is ellendig aan zijn einde gekomen. We krijgen er geen genoeg van, we bedenken zelf black stories, we krijgen zin in het gevangenismuseum in Veenhuizen met de martelkamers en folter-apparaten. Jaaa, laten we gaan! In twee volgepropte auto’s komen we aan. Vanuit de draagzak kijkt baby M naar het hek rond de gevangenis, hij ziet eruit als een verbijsterd kangoeroejong. Hij gaat toch niet huilen? Bezorgd schermen we hem af van dit naargeestige gezicht. Overleg is niet nodig, eensgezind buigen we af naar rechts, daar lonkt weer een coulissenlandschap. Met roze springbalsemien. 

Vakantie in eigen land (1)

Waarom zijn we zo lang in de passantenhaven in onze woonplaats blijven liggen? Nu hebben we ons de toorn van de mevrouw met de gele krulletjes op de hals gehaald. Ze beantwoordt onze groet niet en loopt woest typend op haar telefoon het park in. Ik kijk naar G, we denken hetzelfde: ‘O, o!’ 

En inderdaad, nog geen halfuur later rijdt een klein wagentje de kade op en remt vlak voor onze schuit. Een van de zeshonderd ambtenaren van gemeente Voorburg stapt uit. Hij ziet er vriendelijk uit met zijn grote snor, zo’n empathisch type aan wie je onmiddellijk alles wilt opbiechten. Nog onbevraagd sommen wij al onze misstappen ooit begaan op, maar hij weert de stortvloed af met zijn handen in de lucht: ‘Ik ben alleen geïnteresseerd in uw verblijf in de haven.’ 

‘U heeft helemaal gelijk, we liggen hier al veel te lang’, zeggen wij als makke schapen en steken onze pootjes naar voren om het vastklikken van de handboeien te vergemakkelijken. Bromsnor is de kwaadste niet, hij gunt ons nog een laatste nacht in de passantenhaven: ‘Maar morgen moet u echt weg.’ Dat we morgen op fietsvakantie gaan en de dag al overpland is, daar kan hij ook niks aan doen.

Na de repetitie (spelen in drie rijen van twee gaat best en ook de buren reageren fideel op de tuindeuren opengeslagen vanwege de aerosollen) zet ik de bandleden onbeleefd snel op straat en spoed me op de fiets naar de haven. G en dochter B hebben het schuitje al aan het pruttelen, we hijsen mijn fiets aan boord en varen weg naar het noorden. Ik moet er duidelijk weer inkomen, met mijn landbenen loop ik maar in de weg. De passage door de sluis bij Leidschendam is het engste, met de handen voor de ogen blijf ik in de kajuit zitten tot het voorbij is. B en G loodsen ons er veilig doorheen. We botsen nergens tegenaan, niet tegen het dure jacht, niet tegen de kindertjes in de sloepjes van de scouting.

Vrijwillig havenmeester Willem van jachthaven Vlietopper is lief, maar niet zo goed met computers. Eerst mogen we van hem in box 39, maar als we ons bootje met driedubbele mastworpen aan vijf bevestigingspunten op de steiger hebben aangesnoerd, komt ie met het bericht dat het toch box 41 moet zijn. De papieren uitdraai waar Willem overdag op teert bleek niet langer synchroon met de digitale werkelijkheid. En die werkelijkheid is wet, dat snappen wij ook wel.

Zo wordt het half vier voor we de fietsen van boord hebben en we aan onze fietstocht kunnen beginnen. We leggen ons lot in handen van google maps. Het leidt ons dwars door het centrum van Leiden dat is afgevuld met toeristen. Bruggetje twee is te steil voor mijn zwaar beladen fiets, halverwege de klim komt mijn voorwiel van de grond. Een duitse papa van vier kan me nog net opvangen en het bruggetje overduwen. 

‘Vielen Dank!’ roep ik en voort gaat de tocht, langs grachten en parken, door dorpen en weilanden van het groene hart. In gemeente Kaag en Braassem mag iedereen posters plakken op de vrije zuilen, maar slechts één onderneming maakt daar gebruik van: het spinmannetje dat elk pand spinvrij kan maken. Nu ben ik opgegroeid met ‘een spin in de morgen is een dag zonder zorgen’ en ‘een spin in huis, daar is het pluis’ en kan niet geloven dat er een bedrijf bestaat van spinnen verdelgen maar het is echt waar. Spinmannetje kan ook zilvervisjes, kakkerlakken en bedwantsen uitroeien, maar spinnen vermoorden doen ze het liefst. We fietsen snel door. Buienradar had regen beloofd, maar die blijft uit. Wind is er wel, veel en op kop. Wij zwoegen,  links en rechts voorbijgesnord worden door elektrische bejaarden helpt ons niet met de snelheidsbeleving. Droog, moe en laat komen we eindelijk aan.

Master bedroom van de Airbnb in Voorhout heeft drie ramen, een kijkt uit op de woonkamer, twee en drie kijken uit op de keuken. Het zit eigenaardig in elkaar, ons onderkomen op boerderij Jachtlust, alsof er eerst een klein huisje was waar een groter huisje omheen is gezet. Het is volmaakt ingericht, superschoon, van meer dan alle gemakken voorzien. Hostess Margreeth ziet er al even perfect uit, bij de rondleiding schiet ze met haar felgelakte pinknagel nog snel een overleden vliegje weg uit een vergeten hoekje. Voor ze weer verder rijdt op de trekker in haar witte jumpsuit maakt ze ons attent op haar side business. Op de boerderij kun je je voor weinig laten bijpunten, naverven, opföhnen. Eigenlijk zijn we toe aan een opknapbeurt, maar de energie is bijna op voor vandaag. Er is nog maar net genoeg voor een kijkje in de stal.

We hebben geluk, er is een bevalling gaande. De helft van het kalf is al geboren, maar als we dichterbij komen verdwijnt het weer in moeder koe, die vervolgens opstaat en doet of er niets aan de hand is. Een mechanisme uit de oertijd toen koeien nog natuurlijke vijanden hadden en moeders hun kroost niet onmiddellijk wilden afstaan aan een hongerige wolf. Stilletjes verlaten we de stal.

‘s Avonds na een laat diner gaan we nog een keer kijken. De koe ligt weer op de grond. Naast haar in het stro ligt een klein wit kalfje.

Met droge ogen

‘In het pad rechts van de condooms’, antwoordt het meisje van het Kruidvat als ik haar vraag waar ik de druppels tegen droge ogen kan vinden. Ik denk dat ik het verkeerd versta en vraag het nog een keer. Ze komt met precies hetzelfde antwoord. Dit keer kijkt ze niet op, ook komt ze niet op het idee mij de juiste richting te wijzen, ze sopt winkelmandjes. 

Het zet me aan het denken. Ik zie er vast niet uit als iemand die zo regelmatig de voorraad thuis aan moet vullen dat ik het schap op eigen kracht weet te vinden. Of misschien toch? Dat de corona-crisis onze activiteiten en het afgeleide koopgedrag beïnvloedt, is bekend. Ik vermoed dat er nogal wat energie wordt gestoken in het verbeteren van bestaande relaties. Als ik dat combineer met de toenemende behoefte aan veiligheid, vooral onder ouderen, is de aanwijzing van het Kruidvat meisje niet meer verbazingwekkend.

Ik laat mijn droge ogen door de winkel dwalen en heb het schap onmiddellijk gevonden. Er staan vlaggetjes op geprikt en een groot bord met ‘Hier moet u wezen’. Ik moet inderdaad geruime tijd wachten voor er 1.5 meter beschikbaar is voor het schap en ik kan waarnemen dat 40 stuks Fun Explosion maar 24,95 kost. Netjes van Durex dat ze geen misbruik maakt van de crisis. Gold dat ook maar voor de firma Similasan. Voor een piepklein flesje neptranen moet ik tien euro neertellen. 

Een terugkerende kwaal, droge ogen, in tijden dat ik niks van het leven wil missen en dus veel te weinig knipper. Aan het begin van de crisis had ik nog volop tranen van mezelf. Ik hoefde maar langs de basisschool te fietsen waar ik voor de lockdown nog boeken aan kinderen uitleende. Nog erger werd het toen de school beplakt werd met spandoeken ‘We missen jullie zo, lieve kindjes.’ Het concert met smartlappen voor het bejaardentehuis bij mij achter, ook goed voor een toeterpartij van mijn kant.

Toen werd mijn kleinzoontje geboren, twee weken geleden. Een volmaakt ventje met alles erop en eraan. Hij maakt het goed, zijn ouders ook, mijn tranen verdwenen, nu moet ik ze kopen. Ik spring op de fiets en spoed me naar huis, want straks gaan we met hem wandelen. Onderweg word ik ingehaald door een begrafenisstoet. Ik voel me zwaar underdressed in mijn lichte zomerjurk die steeds opwaait door de harde wind. Meer dan vijftig procent kans dat er een corona-slachtoffer in de lijkwagen ligt. Ik buig mijn hoofd even in de richting van de kist.

Mijn kleinzoon is wakker, hij is nog te klein om mij te kunnen zien op de 1.5 meter, maar reageert duidelijk op mijn stem. Het is de eerste keer dat hij in de buggy mee naar buiten is. Zijn ouders namen hem tot nu toe mee in de draagzak, maar dan kunnen wij, zijn grootouders, hem niet goed zien. Ons kleine prinsje ligt te stralen op zijn schapenvachtje, zijn ogen worden groot als het wagentje begint te rijden. En zo lopen wij in een optocht met verboden veel mensen door de verlaten straten van Rotterdam. We passeren een winkel tot de nok gevuld met LP’s. De grijze eigenaar komt net naar buiten voor een hap zon. Of hij toevallig Dark Side of the Moon heeft, wil mijn dochter weten. Hij weet uit zijn hoofd dat hij dat niet heeft. Hij belooft mijn dochter een eerlijke prijs als hij er weer een bemachtigt. 

Langs de singel is de graszoom breed genoeg om neer te strijken. Kleinzoon wordt gevoed, wij krijgen beschuit met muisjes.  Nee, van deze middag wil ik niks missen, hoeft ook niet, ik heb druppeltjes.