Europa (4)

13 mei 2024

In de meeste parken staan prima banken voor een chill. We hebben er een gevonden. Levensgezel is vast vooruit gegaan. Als dochter en ik aankomen vallen we midden in een spannende scène waarover levensgezel ons snel bijsmiepelt. Een zwerver stond zich midden in het park uit te ķleden met de bedoeling zichzelf in schone kleren te heisen. Na korte tijd komt er een politieauto, weliswaar met loeiende sirene aan, maar met drie uiterst kalme agenten die in opperste harmonie de situatie oplossen: de zwerver kleedt zich aan en vertrekt uit het park. Zo lijkt alles te gaan hier. Zonder strijd en in alle rust. De stad lijkt echter wel voorbereid op onheil. Op talloze plekken staan politie auto’s klaar en als je er op let zie je veel gele hesjes.Toch stoort het niet Hoe doen ze dat met zo’n hectische historie? We nemen een metro naar weer een ander deel van de stad. Van Alexander Platz lopen we naar het museumeiland. Het gemeentehuis, de dom, het paleis en andere bouwsels zijn neergezet in rijke periodes. Al die ruimte maakt me duizelig. Dat kennen we thuis alleen als we uitkijken over de zee. In de stad? Nergens, zelfs niet in Rotterdam.Misschien dat het daarom zo rustig is. Je kunt moeilijk slaags raken met zoveel vluchtruimte. Hoe we de weidsheid ook appreciëren, we prijzen ons gelukkig met de nabijheid van het middeleeuwse wijkje Nicolai. Hier vinden we straatjes met de huizen gezellig dicht opeen. Mét terrassen aan het water. Net als thuis.’Zullen we als compensatie de laatste avond Duits dineren?’, stelt iemand voor.

Het worden dikke asperges en schnitzels tijdens het gouden uur aan de Spree. Morgen kunnen we nog precies de panda’s in de Berliner Zoo bekijken. Ik durf te wedden dat we in het vliegtuig naar huis deze stad vergelijken met andere grootse hoofdsteden van Europa. Berlijn, douze points.

Europa(3)

12 mei 2024

Mutti tag! We ontbijten op de vlooienmarkt in het Mauerpark. Het is druk bij de kraampjes met brillen, petten en LP’s, maar de sfeer is zo gemoedelijk dat geen bezoeker overprikkeld raakt. Het onderhandelen bij onze aanschaffen verloopt volgens de boekjes: de verkoper speelt de rol van sloeber die het vel over de oren wordt getrokken, maar geeft de korting vlot genoeg zodat je niet van je aankoop áfziet. Zelfs de politie in deze stad speelt het spel rustig en charmant. Aan de rand van het park is muziek te horen. Als de karaokezanger bijna aan het eind is van zijn Bohemian Rapsody krijgt hij een sympathieke klap op zijn schouder van een diender die zijn hand net lang genoeg laat liggen om duidelijk te maken: ‘Dit mag je nog uitzingen, maar daarna gaat het volume drastisch omlaag.’We pakken de metro naar een ander stadsdeel. Het Urban nation museum toont met moderne kunst wat er allemaal mis is in de wereld. Geen oplossingen. Geen humor, hoop of vertrouwen. Dat trek ik niet langer dan één uur. De bovenverdieping moeten mijn reisgenoten zonder mij bekijken.

Het is twintig minuten lopen naar de Hauptstrasse 155. Hier woonde David Bowie eind jaren ’70. Na een slechte periode in LA slaagde hij er in deze stad uiteindelijk in van de cocaïne af te blijven en maakte geweldige muziek. Er hangt een plaquette op het gebouw waar je bij kunt staan en iemand een foto kunt laten nemen. Je kunt ook eerst de tijd nemen en je proberen voor te stellen hoe het hier was, 40 jaar geleden. Óf je bestelt een biertje in de kroeg twee huizen verderop. Dat deed David Bowie namelijk zelf ook, al dan niet samen met Iggy Pop. En dan zijn we ineens, uit het niets, heel moe. We zoeken, net als vroeger, een parkje met chillgras, spreiden onze jassen uit en leggen ons neder. Dochter en levensgezel zijn zo vertrokken, maar ik lig niet lekker. Wat ik ook doe, benen plat of links of rechts opgetrokken, het lukt me niet, verdorie, het gras is te hard. De waarheid dringt onverbiddelijk door: ik ben te verwend voor chillgras, ik ben een prinses op de erwt. Wat nu?

Europa(2)

Europa (2)11 mei 2024

‘Heb ik geschreeuwd?’, vraag ik levensgezel. Het moet wel, de droom over de blauwe engel met schoudervullingen was zó levensecht geweest. Hij stortte neer en de enige die hem kon redden was ik. Maar hoe hard ik ook met mijn armen wapperde, ik was het vliegen verleerd. We starten de dag in de tent naast de Vietnamees. Ik kies het Franse ontbijt, mijn kompanen gaan voor traditioneel: ik heb een croissant, maar zij winnen met ei en kaas. We hebben brandstof nodig, ons programma is goed gevuld. De gebouwen rond de Reichstag, het holocaust monument, de muur, Potsdammer Platz en Unter den Linden: we verstouwen een hoop geschiedenis én kilometers vandaag. Pas bij de late Turkse lunch kijken we hoe het er voorstaat met Klein. Aaah, de Nederlandse kindjes maken huiswerk vanavond.’Ik had een unieke ervaring vandaag’, begin ik, ‘ergens bij de regeringsgebouwen voelde ik opeens een band met de andere toeristen!’ Ik haal het terug, dat gevoel, het gaat moeiteloos. ‘Zo gek, meestal probeer ik ze weg te denken, doe ik of ze er niet zijn. Maar vandaag vond ik het gezellig dat ze er waren. Was ik blij dat ik bij hen hoorde!Mijn kompanen vinden het ook gek, ze ziin blij dat zij het níet hebben. ‘Misschien krijgen jullie het nog’, opper ik, maar zij bespreken al met welke sightseeing we afsluiten. Het wordt een gebouw van architect Mies van der Rohe. Vijfentwintig minuten lopen, dat kunnen we nog wel. Flinke Europeanen zijn we. Het gebouw trekt niet veel bekijks. Het ruime plein met de grote kunstwerken is nagenoeg leeg. Er skaten een paar jongens, een meisje oefent kunstrolschaatsen, maar dat interesseert me niet zo.Het groepje in de verte trekt mijn aandacht. Ze turen naar boven, wijzen elkaar op de rust in Mies’ creatie. Ik héb het weer. Een bijna onbedwingbare zin om naar het groepje te lopen, mijn armen om hun schouders te slaan en samen een lied te zingen ofzo.

Europa(1)

We vliegen om kwart voor vijf. Dat geeft alle ruimte om lekker te stressen. Weliswaar is mijn vliegangst samen met mijn doodsangst enige jaren geleden verdwenen, maar dan zijn er nog vele andere zaken om mij flink druk over te maken. Levensgezel steek ik aan door twee struikelpartijen op weg naar Schiphol. Gelukkig stapt onze jongste dochter in onze trein op station Leiden: ze gaat gezellig mee op stedentrip. Ze weet nog hoe dat gaat, reizen met haar ouders immer gestrest op de heenreis en lacht er aanstekelijk om.
‘Hoeveel tijd hebben we nog?’, vraag ik als ik de massage stoelen in het vizier krijg. Acht minuten rollebollen voor 4 euro, komaan, dat is te geef. Ik besteed ze en voel me een stuk beter.

Het hotel aan de Kurfürstendamm piept en kraakt. De traptreden zijn gerepareerd met verkrummeld ducttape, de kamers hebben sfeer en hoge plafonds: we voelen ons er direct thuis. Als we op weg naar buiten en op zoek naar eten van het bordes struikelen, vallen we in de armen van de vietnamese ober. Een teken!
In het schijnsel van de Keizer Wilhelm herdenkingskerk bekomen wij uitstekende verse lenteloempiaatjes en Tom Xoo curry. Ondertussen komen er verontrustende appjes binnen: onze kandidaat voor het Euro Song festival wordt bedreigt met uitsluiting. O, nee! En al die verwachtingsvolle Nederlandse kindertjes dan? Die worden nu misschien beroofd van een heel leuke avond. Mijn reisgenoten vinden dat ik overdrijf. Zij denken dat de hedendaagse kindertjes hun schoudertjes ophalen en hun huiswerk gaan maken.
Ik wil een wedje leggen, maar wordt afgeleid. Tegenover ons terras wordt net een clip opgenomen van een gespierde jongen met ontbloot bovenlijf, rappend tussen dure auto’s. De inwoners van deze hoofdstad zijn wel wat gewend maar toeristen zoals wij blijven staan.
Bolgegeten waggelen we nog een stuk de Ku’damm af. Vanonder het afzethek worden we nauwlettend in de gaten gehouden door zes paar glinsterende oogjes. We doen net of we ze niet zien en lopen rustig door. Ratten vind je immers overal in Europa.

Terug in onze kamers is er nog geen uitsluitsel over de dreigende uitsluiting. Levensgezel propt WC rollen in zijn mouwen en danst koddig rond om me te laten lachen. Wat aardig lukt.

Valencia(4)

‘Snel, je zus slaapt nog’, zeg ik tegen B, ‘laten we het OV spel spelen!’

Dochter J verslaat mij alle keren met zoveel  overmacht dat ik het niet meer met haar wil OV’en. Kinderachtig, ik weet het, maar daar ben ik niet te chic voor. Soms heb ik een zege nodig en nu zie ik mijn kans schoon.
B glimlacht en pakt het doosje. 

We pakken de metro om B opnieuw het oude centrum te laten zien, dit keer bij daglicht. Ik sjok een beetje achteraan. J laat zich zakken tot ze naast me loopt. 
‘Wist je dan niet dat B OV-kampioen is?’
‘Nee, ik dacht dat jij dat was’, mompel ik somber.

Als we boven komen uit de krochten van de metro worden we verwelkomd door El Corte Ingles. Wie wilde ook weer een colbertje? Er staat nogal wat op ons lijstje, de markthal, het zijdemuseum, de kathedraal zijn het absolute minimum. Durven we het warenhuis wel in?  Na kort overleg besluiten we ervoor te gaan. En al snel weten we: we kunnen het nog, snelwinkelen. Met de bionische stormram vooruitgestoken baan ik ons een weg naar de mannenafdeling. We splitsen op en komen weer samen, alles gericht op efficiëntie. Slechts 2 stops onderweg met 4x scoren zonder te passen kost ons nog geen 20 minuten. Ook het mannenjasje hebben we snel binnen, high fives, we kunnen naar buiten.

‘Waar ben je nou precies gevallen?’, vraagt B als we bij de grote markthal zijn. Ze geeft toe een ramptoerist te zijn. We nemen haar mee naar het steegje, trots wijs ik op de plassen opgedroogd bloed en laat de kuil in het wegdek zien waar ik met mijn linkervoet in ben blijven haken. B bestudeert het aandachtig. Dan knikt ze als teken dat we verder kunnen. In alle rust werken we het programma af, tussendoor laat J de 3 adressen zien waar ze verbleef. We komen in een demonstratie terecht van Spanjaarden die tegen de amnestie plannen van de regering zijn. Boze mensen met Spaanse vlaggen over de schouder zingen strijdliederen. 

We zoeken een prikkelarme plek en kiezen een terras net buiten de drukke straten. We lunchen zoals de Spanjaarden doen, met alles erop en eraan. Paella, tapas, salades, cocktails ‘Agua de Valencia’. 
Rozig laten we aan het eind van de de metro links liggen en lopen alle Turia tuinen af naar huis. Wat goed dat de Valencianen Franco’s plan hebben verijdeld om de drooggelegde rivier te asfalteren. Dit zou iedere stad moeten hebben: een groene gordel met speelplekken, koffietentjes en bruggen die het verkeer weghouden en schaduw bieden.

‘Doe je mee met OV?’, vragen mijn dochters. We zitten aan de grote tafel in ons appartement die vol staat met lekkere hapjes. Onze laatste maaltijd samen want levensgezel en ik hebben morgenochtend een heel vroege vlucht terug. Ik loop naar mijn slaapkamer en roer in mijn koffer. Gelukkig, het zit er in: Codenames.
‘Ander voorstel!”, roep ik alvast.

Valencia(3)

Ik kan tennissen zonder racket, golfen zonder club, het verkeer regelen op een druk Spaans kruispunt  en mijn linkse directe is dodelijk. Ik bal de vuist van mijn bionische arm, zwaai hem heen en weer en voel me onoverwinnelijk. Yeah!
Tot het moment dat ik mijn haren wil wassen, mijn kleren wil aantrekken of de colafles wil openmaken. Ik kijk naar mijn spiegelbeeld, loer naar het Alice Cooperoog en vraag me af of de wond in mijn wenkbrauw niet gehecht had moeten worden. 
Bij het ontbijt snijdt dochter J zich in haar vinger met een broodmes. Ik  plak er een pleister op en zeg: ‘Ik ben zo blij dat ik dat niet heb.’ Dan gaat ze naar school en nemen levensgezel en ik de tijd om te wennen aan een nieuwe taakverdeling: levensgezel doet alles en ik niks. Ik ben vrij snel gewend. 

We lopen naar het Turia park, de drooggelegde rivier die Valencia 9 kilometer lang doorkruist met tuinen, oude bruggen en musea. De zon schijnt, net als we trek krijgen verschijnt er een terrasje met  een onbezet tafeltje voor twee. We bestellen bocadillos met tortilla en appen J waar ze ons kan vinden. We hebben nog een paar genoeglijke zonuren met zijn drieën,

‘Je mag kiezen: A. we meeten in het oude centrum voor een tapasdiner of B. je komt naar het appartement om je spullen te dumpen’, leggen we dochter B voor die vanavond invliegt. Ze kiest A, en daarom bewegen we ons op een holletje naar de metro. 

Zeker drie Spanjaarden staan op als ik metro 5 binnenstruikel. Zijn het aardige, oplettende  mensen zijn die door hebben dat ik een zitplaats nodig heb? Of  zien ze mijn zware vechtarm en zijn ze bang voor mijn zwarte oog? Ik knik iedereen toe, roep een paar keer ‘muchas gracias’ en laat me op de dichtstbijzijnde lege stoel vallen. Iedereen houdt zijn adem in en als ze zien dat ik veilig zit blazen ze collectief uit. Mijn pony staat zeker 3 seconden rechtop. 

In volle vaart zoeft de metro door de pikzwarte tunnels. Bij de bochten dreigt de middelpuntvliedende kracht met afsmijten en komen er zeker  vier potige Valencianen om  mij heen staan om dat te voorkomen. Wat een stad!

Op metrostation Xativa zien we de bekende lichtgevende struik al van verre naderen. De hereniging we ons met dochter B: we zijn compleet. We laten haar alvast wat leuke plekjes zien en checken de menukaarten van de terrassen. We proberen avontuurlijker te zijn maar eindigen toch weer bij Bassie, onze Italiaanse ober die eigenlijk niet van de Spaanse keuken houdt. We vragen hem wat hij niet aanbeveelt en bestellen er vier. 

Valencia(2)

‘I will ring your husband, lady!’

 De voluptueuze Valenciaanse rukt de telefoon uit mijn handen. Ik ben van was; ontgrendel het scherm voor haar en laat zien welk nummer van levensgezel is. Inmiddels zit ik op een stoel die een aantal lieve Spanjaarden voor me hebben gehaald. Twee vrouwen deppen mijn wonden en stellen me vragen terwijl de derde wegloopt met mijn telefoon aan haar oor. Gelukkig ben ik uitgerust met een flinke dosis vertrouwen in de medemens, anders zou ik op het idee komen slachtoffer te zijn van de perfecte ontfutseltruc.

Ik probeer de vragen te beantwoorden. Nee, ik ben niet flauwgevallen. Ja, ik weet nog dat ik viel. Ik weet het nog heel goed zelfs. Dat ik op weg was naar de markthal die schitterde in alle kleuren door de ochtendzon en dat ik er bijna was. Dan de split second waarin ik wist dat ik ging vallen en dat er niks meer aan te doen was. Shi, shi, shi, kabam! Een daverende dreun op het ruwe asfalt. Heel even stond en was alles stil. Toen sĺoeg ik weer aan, voelde het bloed uit mijn jukbeen gutsen en hoorde ik vrouwenstemmen.

We wachten nog steeds op mijn husband. Er voegt zich een jongeman bij mijn gevolg. De jongeman is fysiotherapeut en bekijkt mijn wonden. Ik denk zelf dat het allemaal meevalt, behalve misschien dat gat in mijn hand. Ik kom erachter dat er een ambulance onderweg is, dat lijkt me zwaar overdreven en protesteer, maar tevergeefs. Ik vraag de telefoon terug van de schone belster. Hij gaat net over. Goddank, het is levensgezel. Hij kan ons niet vinden, maar ik zie hem staan in de verte met zijn rug naar me toe. Ik fluit, maar er komt geen geluid. Ik zwaai en hij ziet het. Ik ontspan, nu komt alles goed.

Spoedeisende hulp in het academisch ziekenhuis is afgeladen met patiënten, goed voorzien van beveiligers en er zijn opvallend weinig artsen. Toch hebben we het hele proces van 8 stappen in 3 uur voltooid. Er is goed nagedacht over de logistiek. Zo zijn er handige kleurcodes voor de routes op de grond geschilderd, hangen er schermen waarop voor elke patiënt de volgende stap staat vermeld. Er lopen geweldige meiden rond die het systeem goed kennen en vriendelijk doch beslist patiënten met een door tijdelijke tragedie traag snappertje begeleiden.

Levensgezel en ik wandelen hand in goede hand (de andere hangt met een gebroken middenbeentje in een mitella) terug naar ons appartement en herenigen ons met J die net uit school is. Als ik de nieuwe rafels aan mijn gestel laat zien beginnen de consequenties van mijn val door te dringen. Overal hulp bij nodig hebben, bang zijn dat het wéér gebeurt. 

We pakken onze spullen in en lopen naar de bus. De komende nachten slapen we in een ruimer huis in een ander deel van de stad. Minder gericht op toeristen, meer op gezinnen. Armer en echter.

Op de pleintjes spelen kinderen, ze hebben hun schooluniform nog aan. En gek, opeens lopen overal mensen die ook een arm in een mitella hebben. Alsof ik weer zwanger ben of een nieuwe auto heb! Ik hoor een vrolijk fluiitje en kijk om me heen. 
En dan voel ik: dat doe ik zelf.

Valencia(1)

Vlak voordat we weggaan check ik de ijskast nog even. Die geitenkaas is over 5 dagen vast niet lekker meer. Ik doe het in een plastic zakje en prop het tussen  de puzzelboekjes  in mijn kleine rugzak . Daar krijg ik nog wel trek in ergens onderweg.

Voor het eerst in 36 jaar vlieg ik weer alleen met levensgezel. Dat had feestelijk kunnen zijn als ik niet behept was met reisstress. Bedrukt en zwijgzaam zit ik naast reisgenoot op weg naar Eindhoven Airport waar ik een parkeerplek heb gehuurd bij het  obscuurste bedrijf ooit. Levensgezel moet onverwacht  zijn sleutel afgeven omdat onze auto 12 km verderop geparkeerd wordt door een volslagen vreemde. Dit leidt tot een emotioneel dieptepunt. Diepbedroefd neem ik afscheid van onze trouwe vriend. Waarschijnlijk zien we hem nooit meer terug. 
‘Ze spuiten hem natuurlijk over terwijl wij aan het feesten zijn’, zeg ik somber.
Levensgezel knikt afwezig.
‘En dan verschepen ze hem naar Afrika als wij tapas bestellen. Met een fles Ribero del Duero’, voeg ik toe.
Ik pink een traantje weg. Ik zit er helemaal doorheen, en we zijn er nog lang niet.

Gek genoeg gaat het beter als we in het Ryanair toestel zittten. Deze maatschappij heeft zo’n hekel aan opruimen dat ze de opbergzakjes aan de stoelen hebben weggehaald. Tenzij je zo bot bent dat je je afval op de grond durft te gooien, moet je het wel weer in je bagage stoppen. Waarom heb ik geen elastiekje om het zakje met mijn geplette geitenkaas gedaan? Nee, comfi is het niet, reizen met Ryan, maar de komende 2 uur wordt er niets anders van ons verwacht dan ademhalen: we kunnen ontspannen en doen dat dan maar. 

‘Eigenlijk gaan we iets heel leuks doen’, begin ik voorzichtig. Dochter J verblijft een tijd in Valencia om Spaans te leren. We gaan haar opzoeken én de stad bekijken. Alsof het nog niet genoeg is, voegt over twee dagen dochter B zich bij ons zodat we weer in een oude, succesvolle bezetting van huis zijn.

Met de armen om elkaars schouders stijgen we op uit het metrogewelfte. Nog een paar meter op de metrotrap en dan stappen we de Spaanse nacht in. De gele stenen van de straten waar geen auto’s mogen rijden, de goedgeklede energieke burgers, de intieme verlichting, de nog volle terassen. Zo vertrouwd en toch zo heerlijk niet thuis.

Het is tegen tienen als we neerzijgen en de Paella di marisco aanwijzen op de menukaart. Dochter J converseert met de steeds enthousiaster wordende ober. Hij neemt alle tijd om de gerechten toe te lichten, met de gestileerde gestes van een balletdanser. Maar er klopt iets niet, het voelt het niet helemaal oprecht. Toch verrast de aap uit de mouw: de ober komt uit Italië. Hij gaat er bij zitten en fluistert wat zijn frustratie is: dat de Spanjaarden eigenlijk niet weten wat lekker is.
‘Het liefst gooien ze alles in de frituur!’

Schatjes

‘Dit kan eigenlijk niet meer, hè jongens?’, app ik naar mijn dochters en stuur een fotootje mee van de voorkant van het boek dat als uitstalexemplaar in de bieb staat. Ook voor mij is het schooljaar weer begonnen en fungeer ik elke week een ochtend als bieboma op het Montessorischooltje. ‘Maar wat een heerlijk boek!’
Misschien kan ik een leuk geprijsd 2e hands exemplaar vinden voor mijn kleinzoontjes. Ik hoef alleen maar de titel af te plakken, want ‘Het Jongensboek’ , nee, dat kan echt niet meer. Maar boomhutten bouwen, onzichtbaŕe inkt en een periscoop maken, dat willen ze vast over een paar jaar kunnen.
Ping! Middelste dochter appt een selfie terug met een boek in haar handen: ‘Het Meisjesboek’! Dat heeft ze ooit van mij gekregen nota bene, en ik was dat mooi vergeten. Jemig! Is het zo erg als ik vrees? Nee, gelukkig niet. Het gaat over karate, rietfluitjes maken en sterke vrouwen.

Ik snel de trap af op mijn nieuwe schoenen, de voordeurbel ging af. Er staat een frisse jongeman met donkere krullen voor de deur: ‘Dag mevrouw, gelukkig ben je thuis, ik ben al drie keer geweest. Je hebt zeker al over mij gehoord? Wat een leuk huis heb je. Maar wat is er met je voeten gebeurd?’
Ik kijk neer op mijn toegetakelde enkels en wreven.
‘Ik heb nieuwe schoenen, Schatjes!’
‘De majestarus pluralis is niet nodig, mevrouw’, zegt hij, ‘Ik ben maar een eenvoudige verkoper bij de firma Ziggo.’
‘Schatjes is het merk. Aangeraden door een heuse podoloog’, leg ik uit, ‘Duur! Maar uit wanhoop kocht ik ze direct. In de winkel zaten ze echt lekker. En al die verstelbare onderdelen met klittenband leken me reuze handig.’
Hij knikt begrijpend: ‘Ik snap het: het blijken keiharde krengen en dat klittenband prikt je vel kapot. Maar gelukkig heb je de oplossing al gevonden!’
Hij wijst achter me naar mijn gangkastje waar het zojuist door de Boekenbalie aangeleverde exemplaar van het Jongensboek ligt te glimmen.
‘Daar ben ik mee grootgebracht, het is net de I Ching, het heeft op elke vraag een antwoord.’
Zou het echt? Ik pak het boek op en bedenk me net op tijd.
‘Je werkt voor Ziggo?’
‘Ja, ik heb een interessant voorstel. Jouw buren hebben allemaal al ja gezegd. Heb jij een kopje koffie voor me?’

‘Je krijgt morgen bezoek’, mompel ik afwezig als levensgezel thuiskomt, ‘heb je drie muntjes voor me?’
Ik blader nogmaals door de index van het jongensboek. Welk hoofdstuk bevat de oplossing voor mijn ruwe Schatjes? Tot nu toe zag ik niks geschikt. Maar dan stokt mijn adem, want opeens zie ik een hoofdstuk met de titel ‘Meisjes’! Nee, he, daar ga ik toch niet het antwoord vinden? Bladzijde 105, maar ik durf niet te kijken.
‘Wie komt er op bezoek?’, wil levensgezel weten.
‘Een aardige jongeman van Ziggo die ik langdurig aan heb aangehoord, maar volgens mij ging het hem de hele tijd om een date met jou’, zeg ik en geef hem het boek. Hij vindt de oplossing direct. In hoofdstuk 1 ‘Onmisbare uitrusting’ staat op nummer 10 van spullen die jongens altijd bij zich moeten hebben: ‘pleisters’. Gelukkig staat op nummer 6: ‘naald en draad’.

Voetenwerk

Daar is ie, de bus van PostNL! De straat voor ons huis is gestript wegens aankomende nieuwe steentjes. We zijn slecht bereikbaar en de postman staat aan de andere kant van het zand. Ik steek over om hem van mijn pakje te verlossen. Postman gromt als ik hem groet: hij heeft een takkenhumeur, vermoedelijk door al de versperringen in onze buurt. Míj steekt hij niet aan, ik verheug me te erg op de inhoud van mijn pakketje. Daarin zit de ultieme oplossing voor mijn rare tenen die zich groot maken na een paar kilometer en zo van elke schoen een voetengevangenis maken. Schoenen en ik zijn altijd een slechte combi geweest. Nooit in mijn leven had ik schoenen waar ik echt lekker op liep. Gedurende mijn middelbare schooltijd liep ik, binnen én buiten, het hele jaar rond, op blote voeten. Op mijn eerste school werden leraren daar zenuwachtig van. De Friese wiskundeleraar verbood het mij zelfs, speciaal voor hem nam ik klompen mee. Mijn voeten hadden in die tijd weliswaar pikzwarte onderkanten, maar waren kerngezond met een boog bol als Brooklyn Bridge.

De ellende begon in mijn studietijd, toen ik uiterlijkheden belangrijk begon te vinden, daarom mijn voeten van hun vrijheid beroofde en blootstelde aan hooggehakte martelwerktuigen. Opeens zagen ze geen daglicht meer, werden de tenen dicht tegen elkaar aangeperst in claustrofobische ruimtes zonder zuurstof. Protesten zoals blaren werden door mij genegeerd (´wie mooi wil zijn moet pijn lijden’). De slechte behandeling heeft zo’n veertig jaar geduurd. Nu wil ik het graag goedmaken, maar dat valt nog niet mee. Vele schoenenwinkels bezocht ik en deed miskoop na miskoop. Schoenen die in de winkel zo lekker zaten dat ik telkenmale dacht dit keer echt het ei te hebben gevonden om vervolgens steeds dezelfde treurige conclusie te moeten trekken.

Thuis heb ik nu een slechte naam (‘Imelda’), onder de kapstok groeit de stapel miskopen als bewijs. Aan al deze ellende komt nu een einde, dankzij de schoenen in deze doos die ik zometeen met trillende vingers ga openen. In deze doos zitten namelijk blote voeten schoenen! Dungezoolde schoenen die je laten voelen of je op blote voeten loopt, waarin alle ruimte is voor kweltenen omdat de schoenen de vorm van natuurlijke voeten hebben. Gemaakt van heerlijk zacht leer, zoals duidelijk te zien op de foto’s van de webwinkel. Ik reken op een herbeleving van de plezierige kanten van mijn middelbare schooltijd zonder dat iemand er aanstoot aan kan nemen. Joehoe, laat het feest beginnen!

Er is een nieuw, roze varkentje in het weilandje bij de kinderboerderij, om op te vreten. De kale schapen krijgen weer wat krulletjes en de koeien hebben het op hun heupen. Dit jaar is het vee uitgebreid met een Lakenveldertje die de rest loopt op te stoken. Ze loeien me na als ik voorbij loop. Ik hoor ze wel, maar doe net of ik ze niet versta. ‘Boeeeeee, waar zijn ze nou, die blote voeten schoenen waar je zo over liep op te scheppen? Boeeeeee!’ Ik wandel stug door op mijn krappe Ecco’s en negeer de tintelingen in mijn tenen. De geitjes beginnen mee te mekkeren, maar ook zij kunnen niet op antwoord rekenen vandaag. Ik moet het eerst nog zelf verwerken.

Op mijn laatste tenen haal ik het bankje voor de molen en laat me vallen. Ik haal een paar keer diep adem en laat dan opnieuw de diepe teleurstelling toe. Met hulp van mijn geestesoog beleef ik het trauma opnieuw: hoe ik de doos open en hoe de schoenen van tuigleer blikken te zijn, hoe ik er niet inom, ook niet met een lepel, hoe levensgezel er aan te pas moet komen en hoe het lopen, als ze eindelijk onder mijn voeten zitten, meteen al tegenvalt.

Ik open mijn ogen en schop mijn sandalen uit. Ik til mijn benen op en laat mijn blote zolen zien aan de dieren van de kinderboerderij. ‘Ik draag dezelfde schoenen als jullie, zien jullie wel?’ Ze vinden het machtig mooi. Ik ook.