Baantjes

‘Mevrouw, als u uw slag áf zou maken, moet u eens opletten hoe hárd u dan gaat.’

De bejaarde man rust zelf even uit langs de kant van zwembad Forum Kwadraat en geeft zijn ogen de kost. Het is een knapperd geweest, nog niet zo heel lang geleden. Hij is in het leven niks tekort gekomen. En zijn tekst is goed. Hij suggereert dat hij me iets kan bieden voor een betere toekomst. Zwemkennis.

Toch gaat mijn verdedigingsreflex nog even aan, in hoog tempo som ik redenen op waarom mijn slag zo weinig effectief is. Mijn subacromiaal pijnsyndroom is nog niet genezen, mijn linkerbeen laat zich niet zo goed besturen, ik heb in mijn jeugd weinig kunnen zwemmen, ik  ben meer een denker dan een doener (dat is gelogen), ik ben slordig van aard, ik ben meer een starter dan een afmaker. 

Zoals elke goede leermeester negeert hij mijn smoezen en herhaalt geduldig dat ik beter de slag kan áfmaken. ‘Ik doe het voor.’

Als ik mijn gezicht dicht bij het water houd, heb ik alleen zijn benen in beeld. Maar zelfs zonder de hoog boven het water uitstekende buik valt het me op wat een rare, onelegante slag dit eigenlijk is. Als ik dat eerder had geweten zou ik hem zeker niet elke week gebezigd hebben. Ik wil er onmiddellijk mee stoppen. Maar het is te laat, ik heb teveel aandacht gekregen, nu ben ik de man iets verschuldigd. Op mijn zevenenvijftigste ben ik opeens weer zwemleerling die hard moet werken aan de onappetijtelijke rugslag.

Als ik een baantje mijn best heb gedaan voel ik dat ik mijn schuld heb ingelost. Ik kan nu best bedanken, gedag zeggen, aan de andere kant van het bad verder gaan met mijn baantjes en dan een nieuwe slag zien te verzinnen. Maar aan de andere kant is het gevaarlijk. Dat is de ouwehoerzone, waar ik me onlangs in de nesten heb gewerkt. Daar staan zes massieve vrouwen rechtop in het water om met elkaar de week door te nemen. Vorige week vroeg ik of ze dat langs de kant wilden doen. Het is druk in het bad, de banen die zij bezetten zijn hard nodig. Ik kreeg direct mot met de grootste. Ze leek me absoluut geen sportief type, maar ze was opvallend snel bij me en strekte haar kolossale arm uit, vlak voor mijn gezicht: ‘Dáár is het deel om te zwemmen.’

Overbluf van de bovenste plank.

Woest en laf zwom ik met mijn onbeholpen slag naar de badjuf met kerstsloffen om te checken of dat wel echt wáár was. Ik werd gestraft voor mijn gebrek aan moed, de juf moest opeens dringend ergens heen. Zes vrouwen lachten me uit, recht in mijn gezicht. En nu moet ik terug om te ontsnappen aan mijn badmeester.

‘Goedemiddag, dames.’ zeg ik slalommend tussen de trommels. Ik krijg geen antwoord, maar ze láten me. En dan krijg ik toch nog wat leuks. Achter de vleesmassa’s zie ik C en V. Zij komen hier vaker en hebben een act. C speelt de luie die het zwemmen al na tien minuten welletjes vindt, V geeft daar een voice-over op voor de andere zwemmers. Hij speelt de zuchtende opvoeder die C terug het bad in commandeert als hij wil ontsnappen. C laat zich dan mokkend terug in het water laat zakken. 

Vandaag zijn ze allebei lui, ze staan aan de kant, het gesprek gaat over auto’s. Sta ik op het punt me daar in te mengen, komt mijn badmeester bovenlangs aangelopen. Hij heeft een lange groene koker in zijn hand en zakt op zijn hurken bij de rand van het bad.

‘Hier kun je je hoofd op laten rusten als je de rugslag oefent. Langzaam zwemmen, je benen goed intrekken.’ zegt hij en reikt me de slurf aan, ‘En geef het tijd, reken op een jaar om je slag te verbeteren.’  

Een jaar? Er kan een hoop gebeuren in een jaar. Misschien lig ik wel onder de groene zoden, misschien zit ik dan wel op kickboksen. Mijn meester wappert met een trainingsschema, ik moet thuis oefenen op een stoel. Vijf minuutjes, maar wel elke dag. De zes dames hebben de instructies gevolgd, ik zie ze smoezen en lachen. De grootste haalt haar armen uit het water, ze trekt wel honderd liter mee. Als de golf terugkaatst van de rand gaan er zeker drie zwemmers kopje onder. Traag glijden de toppen van haar wijsvingers beurtelings langs de zijkant van de andere.

Oma (1)

‘Wat doet die mevrouw?’ fluistert het kleine meisje. Ze reist met haar moeder in de randstadrail naar Rotterdam en zit tegenover mij. Haar moeder aarzelt. ‘Ik brei een lapje.’ zeg ik, ‘Dit wordt een dekentje voor mijn eerste kleinkind.’ Het kleine meisje kijkt me aan en houdt haar hoofd schuin. Ik zie aan haar ogen dat ze denkt dat ik haar afscheep met een flauwekul verhaal.  ‘Gefeliciteerd!’ zegt de moeder die ook haar blik op mijn handen houdt die net beginnen aan een lijntje averecht.

‘Mijn zwangere dochter houdt van home-made kadootjes.’ leg ik uit.

‘Over dit kado zal geen misverstand bestaan, mevrouw.’ zegt de moeder.

Ze heeft gelijk. We breien het dekentje met zijn drieën, mijn twee niet zwangere dochters en ik. Een van hen is brei-deskundige, zij kan zelfs sokken breien met eekhoorntjes. De ander is jong en handig. Ik daarentegen zie kans op ongeplande momenten ribbeltjes en ajourgaatjes in mijn lapjes te breien. De home-made look komt helemaal voor mekaar.

‘Gaat u oppassen?’ vraagt de moeder van het kleine meisje. Nu haalt ze haar blik van mijn handen en bekijkt de rest van mij grondig, alsof ze een inschatting maakt van mijn oppaskwaliteiten. Ik ga rechtop zitten en maak lichte wiegbewegingen, ondertussen neurie ik een bekend slaapliedje. Dat is een nieuwe tic, de laatste tijd denk ik steeds dat ik examen moet doen. Zeker als het over mijn naderend omaschap gaat.  ‘Ik krijg een vaste dag per week en daarnaast nog strippenkaartdagen.’ zeg ik.

‘Zwaar, hoor, oppassen. En er zijn zulke goede kinderopvangcentra tegenwoordig.’ zegt de moeder. 

Ja, ja, ik ben op de hoogte van de concurrentie. Ik houd ze nauwlettend in de gaten. Ik denk nog na over mijn unique selling points, ben druk bezig met de ontwikkeling van mijn oma-identiteit. Ik kan zelf putten uit herinneringen aan twee oma’s, elk met een duidelijke identiteit. De ene lapte alle verwaarloosde, in de steek gelaten en kapotte dieren op in Bilthoven en omstreken. Dat was bekend en de aanvoer van zielige gevallen hield dan ook nooit op. Alle beesten die na de oplap weer voor zichzelf konden zorgen, werden weer uitgezet in het bos. De rest leefde het leven uit in mijn oma’s huis, tuin of schuur. 

Ik kwam er graag en nam het ponyrijden voor lief.  Mijn oma’s pony had een lieve naam, Jochie, wat absoluut niet in overeenstemming was met zijn karakter. Paarden zijn gevoelige beesten, ze reageren sterk op de kwaliteit van het contact. Ik was bang voor Jochie, ons contact was erbarmelijk. Zodra ik bevend zitting nam op zijn zadel nam hij de boel volledig over, ik had echt helemaal niets in te brengen. Jochie stoof het hek uit, galoppeerde de dichtstbijzijnde heuvel op en remde krachtig op de top. Ik werd steevast gelanceerd. ‘1-0 voor Jochie!’ hoorde ik hem duidelijk briesen. Als ik erg hard gevallen was mocht ik meteen naar mijn oma’s huis, soms moest het wel 8-0 worden. Maar dan kreeg ik lekkere taartjes en vertelde mijn oma grappige verhalen.

Mijn andere oma kon biljarten. Ze was heel klein, maar wilde graag een grote oma worden met putjes in haar bovenarm. Dat wilde trouwens niet erg lukken, het duurde meestal wel even voor ik haar gevonden had achter mijn reusachtige opa. 

Hoe wil ik zelf herinnerd worden, later, door mijn eigen kleinkind? Bijnamen waar ik geen bezwaar tegen zou hebben: oma knutsel, oma zingen, oma boekjes, oma lekkere hapjes, oma lachen. Mijn kleinkind verzint vast iets anders, iets waarvan ik me nog niet bewust ben. Tot die tijd werk ik aan mijn conditie en zet ik wandelroutes uit. Routes met boompjes en beestjes, niet te kort en niet te lang, genoeg zon, genoeg schaduw. Ik doe er goed aan tijdig met dit soort zaken te beginnen. Voorbeeldje. Zet ik gisteren een route uit in park Suytwende, komt er een jonge, hondsdolle mopskeffer op me af gerend. Hij springt op en hangt opeens met zijn kaken aan mijn hand. Het is waarschijnlijk bedoeld als jonge-honden-uitnodiging om te komen spelen, maar ik schrok me echt helemaal dood en bevroor.  Die pech heb ik, dat ik van de drie schrikreacties nou net het bevriezen als aangeboren voorkeur heb. Ik heb nog maar zes weken om daarvan af te komen. Want dat ik vier kinderen door hun jeugd heb weten te loodsen terwijl ik bij elke spannende situatie in een zoutpilaar veranderde, wil niet zeggen dat ik daarmee wegkom als oma. Ik voel een verantwoordelijkheid voor mijn kleinkind die veel verder gaat dan ooit bij mijn eigen kinderen. 

‘Logisch.’ zegt de moeder in de randstadrail, ‘het is niet je eigen kind.’

Klopt, het is niet mijn eigen kind. Ik mag nergens op rekenen, ik moet mijn oma-rol verdienen, ik moet goed mijn best doen. Het is het kind van mijn kind en mijn schoonkind. Het kind waar ik het geslacht nog niet van weet, maar wel vaak over droom. Het kind waar ik een ongekende liefde voor voel.

Oostduin (2)

Vannacht was mijn moeder weer jong en nog helemaal goed. Ik droomde dat we naar Parijs zouden gaan, mijn moeder en ik.  Zij was daar zo enthousiast over dat ik bang was dat het haar zou tegenvallen. Toen ik wakker was, werd mijn angst opzij geduwd door een lichte treurigheid. Mijn moeder heeft geen tegenvallers meer, zonder geheugen heb je immers geen verwachtingen. Vandaag ga ik niet met haar naar Parijs, we gaan naar het kerstdiner in verzorgingshuis Oostduin waar zij met lotgenoten leeft op een gesloten etage.

De kappers van Oostduin hebben alle bewoners onder handen genomen. De geföhnde haren van de vrouwen zijn met haarlak verzekerd van een mooie avond, de snorren van de mannen zijn net zo kaarsrecht bijgeknipt als de haren in hun nek. Mijn moeder is, zoals altijd, blij me te zien. Opgetogen stelt ze me aan andere bewoners voor als haar zus. Ik neem haar mee naar het restaurant waar een heel team klaar staat om een perfecte avond te verzorgen.

Ook bij Oostduin is december een drukke maand. Naast de vaste activiteiten zoals knutselen met kinderen, de schilderclub en het bewegen op muziek zijn er uitjes met de grote bus. Ik was laatst ingeloot en mocht mee als de begeleider van mijn moeder naar een Kerstmarkt.

Mijn moeder ging onbevangen mee, zelf had ik wel degelijk verwachtingen over mijn eerste kerstmarkt. Knapperige live-vuurtjes, tafels met bekers dampende glühwein, deerntjes met kniekousen en hoog opgebolde bloesjes die je van alles mag vragen. Kerstbomen natuurlijk, lampjes, een orkestje met meerstemmige zang, kraampjes vol lokaal gemaakte kadootjes met opbrengst voor een goed doel. Dat. 

Misschien bestaan zulke kerstmarkten wel, maar wij gingen naar de kerstmarkt van Intratuin in Zevenhuizen en dat is andere koek. Ten eerste is het overdekt en afgesloten. Zonder twijfel handig met deze bejaarden die kunnen ontsnappen en dan gevaar lopen, maar het romantische, winterse is er af. Op een echte kerstmarkt trotseer je kou en donkerte, stap je stoer rond met je oorwarmers op. Van de overdekte intratuin met de bakken tropische vissen krijg ik geen ferm gevoel, het is er te warm voor en te gelijkvloers. Intratuin heeft wel zijn best gedaan. Er zijn nepbergen met piepkleine sneeuwhuisjes, een werkende mini skilift met lachende poppetjes. Je kunt mee in een treintje dat heen en weer rijdt tussen de Nordmannen en de orchideeën. Uit het plafond komt triangelgeluid, de self-service restauratie schenkt chocolademelk.

Mijn moeder had geen belangstelling voor de miniatuur wintertaferelen, het enige dat haar nog echt interesseert zijn kinderen. Nu liepen er bijzonder weinig rond, die dag in de Intratuin. Bij een stukje nagebouwde Efteling kwam alles weer goed. De pratende kabouters in kinderformaat waren voor mijn moeder levensecht. De geringe variatie in teksten van de poppen zat haar niet in de weg. Zelf babbelde ze onafgebroken terug. 

Nu, aan de kersttafel van Oostduin, is ze aanmerkelijk stiller. De avond wordt afgepept door operazangeres Marijke met pianist Jos. De kerstliederen zijn bedoeld om mee te zingen, maar daar is Marijke’s stem te overweldigend voor, we luisteren. Tussen de nummers door vertel ik mijn moeder over mijn droom. Ze heeft geen idee waar ik het over heb. Maar als ik haar schets hoe ze ooit met mijn dochter naar Parijs is gereisd, laat ze zich tegen de rugleuning van haar stoel vallen. Ze sluit haar ogen en huivert. Als ze haar ogen opent glanzen ze, alsof ze even heeft gehuild. Misschien was er achter de schermen toch iets van een herinnering, niet meer in beelden, alleen een gevoel. 

Haar ogen zoeken in de zaal, vast naar die van mij. Voor ze die gevonden heeft, zingt Marijke haar met ‘Ave Maria´ terug in haar lethargie.

Ellectiones

In Buenos Aires tijdens de presidentsverkiezingen per ongeluk in een rel terecht komen, daar kunnen we morgen thuis mee aankomen. We helpen het lot een beetje, tussen de wandelingen door doen we steeds de Plaza de Mayo aan. Plaza de Mayo, dé place to be. Het plein vóór het Casa Rosada, het klinkt als de naam van een goed lopend bordeel, maar is toch echt het werkpaleis van de president. Het plein waar de dwaze moeders door stug rondjes te lopen aandacht van de wereld kregen voor de verdwijningen in Argentinië. Het plein dat nu zwaar bewaakt wordt met gevulde politiebussen en gewapende soldaten. Sommige brede straten die uitkomen op het plein zijn al afgezet, alles is geprepareerd voor aankomende hommeles.

Dat er om 11 uur nog niks te beleven is, daar kunnen we inkomen. De meeste mensen moeten nog stemmen. We bezoeken El Ateneo Grand Splendid, volgens de National Geographic de mooiste boekhandel ter wereld. De boeken zijn opgesteld in de zaal en de balkons van een voormalig theater, op het podium kun je koffie met een taartje krijgen. We zijn een tijd zoet op de kinderafdeling. Er wordt veel uitgegeven, de keus tussen prachtig geïllustreerde boeken is enorm, ik heb het er maar moeilijk mee.

Terug naar de Mayo, maar daar is nog altijd alles rustig. Met een gerust hart gaan we een paar uurtjes naar Palermo. We hebben er nu een paar keer ‘s avonds gegeten, bij daglicht heb ik het nog niet gezien. In alle rust bekijken we de hippe huisjes, er is geen kip. De winkeltjes zijn gesloten, de horeca niet maar ook daar is het rustig. Is iedereen naar het centrum, zit men thuis voor de buis? We passeren verschillende stembureaus, er zijn weinig mensen. 

We vinden een lunchtentje met salade Birkin, salade Bardot, salade Kelly en dan opeens salade Ursula, gelukkig de duurste. F ondervraagt de ober. Wat verwacht hij aan onrust als de uitslag bekend is? De ober doet vaag. Zelf worden we opeens wel onrustig, misschien is er van alles gaande in het centrum, misschien zijn ze begonnen zonder ons. We pakken een taxi en laten ons weer naar de Mayo brengen. 

Nee, daar is nog steeds niks aan de hand. We gaan even op de zachte boontjes liggen die uit de palmen in het chillgras zijn gevallen, dan lopen we verder naar San Telmo. Aha, híer is iedereen! Op de lange hippie-markt is lekker druk, en horen we nou een schietpartij in de verte? Het is een looporkest met trommelaars dat onze kant uitkomt. Hè, hè, leven in de brouwerij. We lopen langs de kraampjes met speelgoedjes, mattee-bekertjes, sieraden, gehaakte vestjes. Jammer dat ik niks wil hebben. Het orkest komt dichter onze kant uit, het wordt begeleid door dansende jonge vrouwen, heerlijke opzwepende muziek, knetterhard. 

We zijn helemaal in de stemming voor een lekker fris biertje. De drooglegging is gisteravond ingegaan maar bij de proeverij in Il Latino konden we gewoon nog een wijnarrangement boeken, dus het zal hier ook zo’n vaart niet lopen. We zitten aan de kant van de straat bij het open raam. De ober legt uit dat bier en wijn teveel opvalt. Cola met een tic is geen probleem, of hebben we trek in een als limonade gemaskeerde cocktail?

‘s Avonds na het diner proberen we nog één keer de Mayo. Een handjevol mensen met wapperende vlaggen, dat is alles. Het zijn nog voorstanders van de peronisten ook en die gaan winnen. We kunnen er zonder problemen langs, we kunnen rustig een praatje met ze maken. De politie heeft het ook opgegeven, de straten zijn weer open, in de bussen wordt getoept. Wij geven ook op, dit wordt niks meer, we wandelen naar het hotel. 

Onder de overkappingen van de winkels op de Avenida del Libertador liggen de zwervers achter elkaar te slapen als in een trein. Allemaal hebben ze ooit, ergens in deze geweldige stad, een dik matras en een deken bemachtigd. Sommigen slapen alleen, anderen met zijn tweeën, een paar met een hond. In de laatste wagon ligt een meisje. Haar rolstoel ligt ingeklapt achter haar matras, zij ligt met haar hond onder de deken. Ze kijkt even op als we langslopen, een prachtige meid. Waar zou ze over dromen vannacht? Over de honderd miljard staatsschuld van haar vaderland, over de kansen die de nieuwe president heeft in de onderhandelingen daarover met het IMF? Het gaat zeker wat betekenen voor haar leven, maar hopelijk ligt ze er niet lang van wakker.

Het reservaat

De uitbarsting van de Cabulco in Chili gisteren verhindert niet dat F en haar ploeg naar Santiago shuttelen vandaag. De andere companions hebben een trip in een eend geboekt en vragen me mee, maar ik voel meer voor een dagje natuur. Achter de haven ligt het Reserva Ecológica Costanero Sur, een fiks natuurgebied langs de oever van de Rio de la Plata. Internet belooft dat ik bij de ingang een fiets kan huren. Mooi zo, dan wandel ik er eerst rustig heen langs de haven, dat kost me hooguit een uurtje. Kan ik daarna mijn fietsspieren gebruiken terwijl ik vogeltjes en reptielen spot tussen de exotische vegetatie, ik verheug me enorm.

Het loopt anders. Het uurtje wandelen worden er twee, niet alleen is de haven groter dan ik dacht, daarna moet ik nog de hele kade af langs het reservaat om bij de ingang te komen. Geen straf, de kade is heel gezellig, talloze Argentijnen hebben er een kleine foodtruck en zetten stoeltjes neer voor mensen met trek. Ze bakken hamburgers, empanadas en andere lekkere hapjes. Bovendien is er markt, staat er een halfvergane bus als nagedachtenis aan de Falkland helden en kan ik ook nog langs de Paseo de la Gloria, een walk of fame met levensgrote bronzen beelden van Argentijnse sporthelden. Ik herken Sabatini, Vilas, Cabrera en Luciana Aymar natuurlijk, maar, eh, waar is Maradonna? Hij staat er niet tussen, sterker nog, er is geen enkele voetballer bij!

Na de laatste held vind ik de ingang van het reservaat. Een witte ibis en een andere enorme vogel die ik absoluut niet kan thuisbrengen stappen feestelijk op hun lange poten rond in het moeras, dit belooft veel goeds. Likkebaardend ga ik op zoek naar de fietsenverhuur. Talloze Argentijnen spreek ik aan in mijn beste Spaans (gebarentaal), ze begrijpen wat ik bedoel en leggen uit waar het is. De een stuurt me naar rechts, de ander naar links, de een zegt dat het dichtbij is, de ander dat het ver weg is. Eind van het lange liedje is dat ik nog eens vijf kilometer te voet heb afgelegd en onverrichterzake naar de ingang terugkeer. 

Als er iets is dat ik haat is het onverrichterzake, het kan niet, het mag niet, het bestaat niet eens. Feit is dat ik nog steeds lóóp terwijl ik links en rechts wordt ingehaald door toutes Buenos Aires op wielen. Stampvoetend loop ik het reservaat in dat ook nog eens een Argentijnse versie van Meijendel blijkt te zijn. Ik loop op een pad met wiebelstenen die door mijn fietsslippers prikken. Het pad is hoog, de beesten bevinden zich ergens laag en ik kan ze door alle vegetatie niet goed zien. Ik kan me niet voorstellen dat het met mijn humeur ooit nog goedkomt.

Maar ik ben hier nu toch, ik zal dat suffe pad aflopen en gek, na een paar honderd stappen denk ik er anders over. Fietsen was hier een Luik Bastenaken Luik marteling geworden en heb ik wandelen in Meijendel niet altijd leuk gevonden? Ik zing luidkeels het American songbook af en niemand kijkt op. Ik vind een cadans voor de steentjes en zie hoe mooi de popcorntjes aan de Ticino’s zijn langs het pad dat nu uitkomt bij een weitje bij de Rio. Argentijnse families stappen hier van hun fietsen af om te luieren en te picknicken. Ik ga er even tussen liggen onder een flinke palm en schop mijn slippers uit. Ik vind een strootje voor tussen mijn tanden. Er komt een vliegtuig over, blauw met wit. Het pluimpje op mijn strootje zwiept heen en weer alsof het wuift naar mijn blauwe familieleden in de lucht. 

Als ik tijdens de rest van de wandeling schildpadden, gaviotas en een piepklein maar reuzegiftig slangetje heb gezien ben ik dik tevreden. Voor de kilometers terug kan ik best een omweg aan via de Avenida de Florida om wat biertjes te scoren. Vanavond om acht uur begint immers de drooglegging. Nietsvermoedend loop ik de Avenida 9 de Julio op, zó de verkeerde film in. Vlak voor me duiken twee politie-agenten op die een auto openrukken die stilstaat aan mijn kant van de weg. Op de straat ligt een hoopje gebroken glas, maar op een deuk aan de zijkant na lijkt de auto helemaal intact. Als ik naar binnen kijk zie ik een jonge vrouw en een man levenloos over elkaar heen gezakt. Zijn ze bewusteloos of zijn ze dood? Is dit het resultaat van een afrekening of een ongeluk? De politie-mannen lijken niet te weten hoe ze verder moeten handelen, ze raken de mensen niet aan en staan daar maar. Ik maak oogcontact met andere voorbijgangers, ze vinden het net zo onwerkelijk als ik. Sommigen blijven staan, ik wil geen ramptoerist zijn en loop door. Laat ik zometeen maar wat extra biertjes kopen.

Verder de 9 de Julio op loopt een man op blote voeten, hij is gewikkeld in een wit gewaad, her en der met touwen om zijn extremiteiten gewikkeld. Hij valt op, mensen draaien hun hoofd om, zeker als hij niet oversteekt over het zebrapad, maar net ernaast. Ik bestel een koffie in de bierwinkel en vraag de WiFi. Eindelijk kan ik opzoeken waarom dé voetballer ontbreekt op de grens tussen stad en reservaat. Van Maradona is nooit sprake geweest. Ooit stond Messi daar met de bal aan de voet geklonken. Op een ochtend was hij doormidden gezaagd, het bovenste deel was verdwenen. Messi is niet populair in Buenos Aires, hij doet nooit leuk mee met het volkslied en voetballen gaat hem beter af in Barcelona dan hier. Zijn onderkant heeft er nog een tijdje gestaan, toen verdween ook dat.

Bellas Artes

‘d’Ora a importunaaaaaare!’

Ik vlieg van het puntje van mijn stoel weer terug naar de rugleuning. Na een paar nummers uit la Bohème krijg ik door dat ik me schrap moet zetten bij de slotakkoorden. Dat zijn de momenten dat de vocalisten er nog een paar scheppen bovenop doen en dat moet je als toeschouwer wel weten te handelen. Als volstrekt ongeoefend opera-luisteraar is het sowieso aanpoten bij dit potpourri concert in de Salón Dorado in het Teatro Colón. De vocalisten zetten op voor mij onlogische momenten in, het klinkt alsof de begeleidend pianist er als de sodemieter een hoop noten bij moet frommelen om zometeen, als alle teksten achter de rug zijn, een béétje samen te eindigen. Bij een van de nummers uit Ariadne en Naxos kwam daar niets van terecht. De tenor en de sopraan verlieten zelfs met gebogen hoofd de zaal terwijl de pianist nog minstens drie bladzijden moest spelen. Ze kwamen terug voor het applaus, dat dan weer wel. 

Vriendin F en collega B luisteren eveneens zelden naar opera, ook zij vinden het maar bij vlagen mooi. We zijn blij dat we geweest zijn, en we vinden het niet erg dat het nu is afgelopen. We hebben nog een klusje. Doen alsof we verdwaald zijn om zo per ongeluk in de grote concertzaal een kijkje te kunnen nemen. Het lukt bijna. Ik kan twee stappen in de zaal zetten en één seconde kijken voor een indrukwekkende hombre securitas me duidelijk maakt dat ik direct om moet keren. De verdwaalsmoes probeer ik niet eens, we weten allebei dat ik twee keer een gesloten gordijn heb opgetild om hier te kunnen staan. De glimp doet me nu wel verlangen naar een concert in de grote zaal. Al is dat opera.

De KLM vliegt elke dag één keer van Schiphol naar Buenos Aires en ook elke dag één keer terug. Dat betekent dat er dagelijks een nieuwe KLM ploeg bij komt in hotel Emparador en ook dat er elke dag een ploeg vertrekt. Tijdens het ontbijt treffen de collega’s elkaar die op dat moment in the house zijn. Dan worden tips uitgewisseld over leuke restaurants, nail studio’s, dansclubs, musea, tours. De nieuwe ploeg wordt begroet, de vertrekkende wordt uitgewoven. Het is één groot sociaal kippenhok waar ik middenin zit en waar het tot me doordringt wat het betekent om lid te zijn van de blauwe familie. Het gemeenschappelijke wordt gevierd, de verschillen gerespecteerd. De ooms en tantes van de familie staan vroeg op, trekken baantjes in het zwembad voor het ontbijt, genieten overdag van de stad en gaan bijtijds naar bed. De jongere familieleden rekken zo snel mogelijk hun leefritme op zodat ze fit zijn voor het uitbundige nachtleven. Tijdens de vlucht zijn wij, companions, nog passagiers, maar direct daarna worden we door de familie liefdevol opgenomen of we verloren gewaande achternichtjes zijn. Ik vaar er wel bij.

Deze ochtend verzamelen we specifieke tips bij het ontbijt, want ons thema voor vandaag is cultuur. Keus te over in Buenos Aires. Argentinië is op belangrijke punten een uiterst beschaafd land: voor de eigen bevolking zijn gezondheidszorg, educatie en cultuur gratis. Men maakt er gebruik van, in de musea zien we veel ijverige leraren uitleg geven bij de kunstwerken. Er wordt opvallend weinig gekeet door de leerlingen in de puberleeftijd. Mogelijk krijgen ze lijfstraffen als ze zich niet gedragen, maar ik krijg de stellige indruk dat hun interesse oprecht is. 

We nemen uitgebreid de tijd voor het Museo Nacional de Bellas Artes met topstukken van Europese en Argentijnse kunstenaars. Barok, impressionisme, maar ook hedendaagse kunst. Mooie werken van Rodin, Gaugain, zelfs een Rembrandt, maar we besteden vooral aandacht aan de Argentijnse kunstenaars. Ik houd van het werk van Antonio Berni. Meer van hem is te zien in Museo Malba waar de expositie van Leandro Erlich afloopt, daarom is er een enorme rij voor de kassa. Later blijkt dat we mazzel hebben gehad met ons tijdstip, als we het Malba verlaten is het begin van de rij een heel stuk de Avenida Alcortes opgegroeid, ik schat dat deze mensen zeker anderhalf uur moeten wachten. 

We zijn visueel verzadigd en hebben kramp in de kuiten. Vóór het Teatro Colón is er een parkje met fontein en grasheuveltje, we hebben nog een uurtje voor het concert begint. Daar liggen we dan naast een dakloze familie met kleine kinderen. Hun bezittingen zitten in een klein karretje, afgedekt met een grijze plastic zak. Ze hebben net de was gedaan in het groene water van de fontein, kleurige kinderkleertjes liggen te drogen op de witte stenen. Moeder doet een middagdutje, vader vraagt of hij wat van onze cola mag. Wij gaan zo naar de opera, zij moeten hun gezin in leven zien te houden. Hier kan ik mijn ogen niet voor sluiten al heb ik ze dicht.

De Job

‘De kunst is om de energie te vinden alsof je het voor de eerste keer doet.’ 

Job, ooit directeur van het Nederlands Bureau voor Toerisme, verhuisde twaalf jaar geleden naar Buenos Aires vanwege de liefde. Job heeft alle tijd gehad zijn one man show voor Nederlandse toeristen tot in de puntjes te perfectioneren. Hij heeft die tijd benut, hij vindt die energie, Job is een vakman. Met tien andere Nederlanders fietsen we zes uur lang graag achter hem aan door Buenos Aires. Bij elk hoogtepunt stappen we af om met vol gewicht aan Job’s lippen te hangen. Zijn verhalen zijn doorspekt met turn-arounds, cliff hangers en quiz-vragen. Job maakt ze af met mooie Argentijnse handgebaren waar hij alles mee kan uitbeelden: tangodansers, Belgische kasseien, Messi die wordt ingespoten met groeihormonen, zwangere vrouwen, de dode Evita waar drieëntwintig jaar mee gezeuld is voor haar gebalsemde lijk eindelijk weer welkom was in Argentinië en kon worden bijgezet in het familiegraf van de Duartes. De handgebaren komen trouwens van de Italianen die zo bepalend zijn geweest voor de culturele ontwikkeling van Buenos Aires. De stad dankt hier de pizza’s, de ijsjes en de corruptie aan, naast de moeder-verering en het levendige gesprek. 

Job mat ons af, we fietsen van de plaza de Mayo naar de haven met de eendenbekbrug en de Engelse pakhuizen, langs de Nederlandse ambassade die we nu uit kostenoverwegingen delen met die van de Belgen, langs het Nederlandse plein waar het beeld van het blije meisje is gejat, maar Anne Frank nog staat. Via San Telmo fietsen we naar de wijk La Boca waar al die arme Italianen anderhalve eeuw geleden in huisjes van havenafval en golfplaten warm probeerden te blijven. Hun leven veranderde nadat een kunstzinnige havenarbeider op het idee kwam de krotten in felle kleuren te schilderen. Het bracht indertijd al de hoop en levenslust terug bij de bewoners van La Boca, nu komen er dagelijks honderden toeristen voor langs om plaatjes te schieten. 

We fietsen verder naar La Bombonera, het voetbalstadion waar Maradonna groot is geworden. Job denkt dat zijn voetbaltalent niet kon tippen aan dat van Messi, maar Messi had geen hand van God om de bepalende goals te maken in de WK-wedstrijd tegen Engeland nadat Argentinië net de Falkland oorlog had verloren. Met deze heldendaad verzekerde Maradonna zichzelf in 1986 van eeuwige roem.

Onze tocht met Job zit er op, verbrand en moe slepen we ons terug naar het hotel voor een oplaadchill. F’s Belgische collega A danst tango vanavond op de Avenida Florida, dat willen we zien. Voor de beste tango hoef je niet perse naar een dure tent. Bij de show op straat participeren dansers uit de top van de wereld omdat de pet ze meer oplevert dan het vaste salaris van het Teatro. 

A’s bestaan draait om de tango. Iedere maand vraagt ze een reis aan naar deze stad en neemt dan elke dag les. F en ik krijgen een plastic krukje, we zitten eerste rij voor de tangoshow. Een voor een vertonen de paren hun kunsten. De danseressen laten onmogelijke splits en achteroverbuigingen zien. De dansers tillen ze hoog op en zwieren ze over de hoofden van het publiek dat voortdurend wordt aangemoedigd te applaudisseren. Qua niveau hoort A er eigenlijk niet bij, ze kijkt ook niet boos genoeg voor de tango, toch mag ze af en toe een paar passen dansen. De danspartners van vanavond kennen haar niet en durven haar niet te laten vliegen. Al vindt A dat jammer, ze lacht de hele tijd. 

Als het gezelschap fotoshoots gaat maken met mensen uit het publiek stappen we maar eens op. We nemen een taxi naar het vegan restaurant Largo in de volkswijk Palermo, F spreekt uitstekend Spaans, ze checkt de uitspraken van Job vandaag over de buitensporige inflatie en de onvermijdbare linkse overwinning aanstaande zondag bij de taxichauffeur. Job heeft niet overdreven. 

Het hippe Largo is een tip van een passagier op de heenweg. Haar dochter is model en is blijven plakken aan een steenrijke, verliefde Argentijn. De moeder bezoekt haar dochter jaarlijks en weet inmiddels de beste plekjes van de stad. Ook zij heeft niet overdreven, de hapjes in Largo zijn verrukkelijk. We komen de passagier dan ook weer tegen met haar familie. De Argentijnse schoonzoon is nou ook weer niet zo verliefd dat hij vergeet met ons te flirten.

We willen de avond afmaken met een mooie wandeling. Een zoete geur achtervolgt ons, ook als we een heel stuk verder zijn gelopen  en de hoek omslaan. Het moet wel van de paarse bloemetjes komen aan de platanen langs de stoep, maar we willen bewijzen. De bloemetjes hangen net te hoog. Ik spring en spring en ruk heel wat groen van de takken, maar geen bloemetjes. F slaat met haar tas in de lucht, maar ook deze tactiek geeft geen succes. Als er al boefjes zijn die overwegen ons te beroven, dan denk ik dat ze het maar laten. Niemand valt ons lastig in de donkere straten van Palermo. 

Terug in hotel Emperador zien we A in de bar zitten in haar dansjurk. Haar lach heeft haar niet verlaten al is ze moederziel alleen. We gaan nog even bij haar zitten. Ze is blij met mijn filmpjes, ze wordt niet vaak vastgelegd. We vragen of een van de danspartners haar nog heeft laten vliegen. Ze schudt haar hoofd, de lach is heel even weg. Zeg ik toch bijna ‘Kop op, maandagavond mag je weer veertien uur.’

Veertien uur

‘Kan ik er nog uit?’

Ik ben net Fred Flintstone die met beide vuisten op de deur roffelt als hij Wilma smeekt om de deur open te doen. Twee bemanningsleden proberen me gerust te stellen, ze weten van mijn vliegangst die na het sluiten van de deuren van de Dreamliner doorschiet in een paniekaanval. Ze halen de purser erbij, mijn vriendin F, met wie ik als companion meereis. Nee, natuurlijk kan ik er niet meer uit. Althans niet hier en nu. Over veertien uur in Buenos Aires, dan wel.

Ik geef me over, de paniek zakt. Veertien uur opgesloten zitten is lang, maar in de business class is het een eitje. Ik dacht altijd dat de verhalen overdreven werden, maar het is echt waar. De tafeltjes worden gedekt met linnen, je slaapt gestrekt, je krijgt kreeft en champagne. Als je wilt, hè, niets is verplicht, want de bemanning in de business is minstens zo lief als in de economy. 

Mijn ontspanning zet door, de turbulentie doet me niks. F geeft me een tour langs de bemanning.  Het rondje – we zijn er wel even mee bezig, 294 stoelen ben je niet zomaar voorbij – eindigt in de gender-equale cockpit. Of ik een game room binnenkom: lampjes, knopjes, metertjes, schermpjes. Een paar kleine raampjes om naar buiten te kijken zouden het virtuele gevoel kunnen compenseren als het buiten niet zo pikkedonker was. De vrouwelijke piloot vertelt ontspannen over haar leven met basisschoolkinderen en een werkverslaafde man, de mannelijke piloot probeert de WiFi te verbeteren voor een ontevreden passagier. Ik hoor dat de bemanningsleden op deze vlucht zo’n drie uur slapen. Ik mag terug naar mijn ligstoel om filmpjes te kijken en net zoveel te slapen als ik wil. De veertien uren vliegen voorbij.

Companion S trekt me net op tijd weg voor een Argentijnse motorduivel die ver voor de rest van het verkeer de bocht om komt. Wat deed ik ook op die drukke weg? We zijn nog geen vijf minuten onderweg van het hotel naar de cementerio waar ook Evita Perron begraven ligt. In het witte kloosterkerkje er vlak voor probeer ik me achter een groep schoolkinderen te wurmen om de blauw-gouden Jezus en Maria beter te kunnen bekijken en zwiep met mijn vest een houten pilaartje omver. In mijn pogingen het weer op zijn plek te zetten pleeg ik een overcorrectie waardoor er voor de tweede keer een oorverdovende kletter klinkt in het Godshuis. De tweede keer kijken de kinderen niet eens meer op, ze weten al wat het veroorzaakt, lekker boeiend. De geesten op de cementerio hebben misschien wel even hun wenkbrauwen opgetrokken, hoe gewend ze ook zijn aan verstoringen. 

Op de tjokvolle begraafplaats voor de rijke Argentijnen is het ene familiegraf nog indrukwekkender dan het ander. Er zitten kleine kerkjes bij, versierd met smekende engelen en gedenkschriften, torentjes en glas in lood taferelen. Binnenin de gebouwtjes daalt men af naar de grafkelders waar eindeloos lang kisten worden bijgeplaatst. Hier worden verschillende generaties na de dood herenigd, een troostrijk idee. 

Voor we Evita vinden hebben we de plek van haar laatste rustplaats wel vijf keer aan het onderhoudspersoneel gevraagd. De laatste groenwerker komt op het idee ons te vertellen dat we moeten zoeken naar Duarte, niet Perron.

Buenos Aires is enorm. De gebouwen zouden zo overgevlogen kunnen zijn uit Barcelona of Madrid, maar de Avenidas zijn zeker drie keer zo breed als bij ons in Europa. In dit deel van de stad, de wijk Recoleta, valt de grote hoeveelheid hondenuitlaters op.  Ze lopen ieder met een collectie van minstens zeven op elkaar lijkende honden, de een trekt aan een kudde witte mopskeffers, de ander voert gestipte Deense Doggen aan. In het park aan de avenida Libertador worden ze allemaal tegelijkertijd losgelaten. S en ik bestellen thee op een roze terras, we zetten onze stoelen aan dezelfde kant van het tafeltje zodat we beiden het gedrag van de honden kunnen bestuderen. Sommige honden gaan meteen sociaal lopen doen, ze geven de rest een zet en een blaf om hun positie te bevestigen. De echte machthebbers strekken zich uit op het gazon in een luierhouding en besteden juist geen enkele aandacht aan de medehond.

Terug in het hotel verruil ik S voor F die een beetje is bijgeslapen. De bemanning heeft vrij tot zaterdag, dan moeten ze nog even op en neer naar Chili. Maandagavond vliegen we allemaal terug naar Amsterdam, als we tenminste de Argentijnse verkiezingen van zondag overleven. Die schijnen nogal levendig te verlopen, de stad wordt vanaf zaterdagavond preventief drooggelegd, nieuws dat tot grote opwinding leidt. 

F en ik zien dat dan wel weer, nu gaan we op pad naar het Teatro Colón. dat minstens zo mooi is als de Weense opera. Alle voorstellingen de komende dagen zijn uitverkocht en ook voor de rondleidingen maken we voorlopig geen kans. Verder dan, naar het Plaza de Mayo met het roze presidentenpaleis waarvóór op donderdag nog altijd dwaze moeders hun rondjes lopen. Verder naar de gezellige wijk San Telmo met de antiquairs en hippe schoenenwinkels. Onderweg maken we een praatje met stakend ziekenhuispersoneel dat al vier maanden geen salaris uitbetaald heeft gekregen. Jonge mensen, vol levenslust, ze ogen gelukkig optimistisch. 

Een voormalig treinstation in San Telmo wordt gebruikt als overdekte markt met tapasbars. Iedere bar heeft zijn eigen open vuurplaats, de koks beginnen bij de creatie van ieder hapje met het bakken van knoflook in heel hete olie. Het eten ziet er overal heerlijk uit, toch hebben we een favoriet. De bar met de gewokte aubergines, dáár gaan we eten straks als de tijd rijp is. Eerst borrelen in de zon op de Plaza Dorrego waar we kunnen genieten van straattango. Het is slepend, deze dans die hier honderd jaar geleden door Europese mannen met last van heimwee is ontwikkeld. Het openstaande knoopje bovenaan de rok onder de blote rug van de danseres ergert me. Waarom zit dat knoopje niet dicht? Zometeen valt die rok nog op de grond. Het houdt me zo bezig dat ik de brandweerwagen pas laat in de gaten heb. Met loeiharde sirene scheurt hij langs onze Plaza. Als ik me weer terugdraai naar de dansers zit het knoopje dicht en kan ik me beter concentreren op de passen. 

Terug in het treinstation blijkt uitgerekend onze favoriete bar te zijn uitgefikt. De brandweermannen zijn net klaar, tevreden kijken ze naar de natte, zwarte vuurplaats waar nu geen vlammetje meer te bekennen is. We zoeken de kok op, wat nu? Hij verhuist gelukkig mee naar een andere bar en tovert voor ons vijf compleet verschillende hoog opgebouwde tapas. Wat goed dat die deuren al dicht zaten gisteravond.

Verjaarswandeling

‘Gefeliciteerd, schat!’ bij mijn ontbijt op bed. Eigenlijk is het mijn beurt, maar het is maar één keer per jaar twintig september en op die dag gaat alles anders. Als het goed gaat, vier ik mijn verjaardag vanavond in een restaurant in Delfshaven. Maar nu ben ik nog in Voorburg en vier straks mijn verjaardagsochtend met een wandeling naar het grootste winkelcentrum ter wereld in wording. Ik heb een missie, ik moet een lens kopen van min-tweeëneenhalf waar je drie maanden mee kan doen. Levensgezel G heeft uitgevonden dat hij één oog kan opplussen met zijn leesbrilsterkte. Hij wil met het ene oog lezen en met het andere ver weg kijken. 

‘Kan dat nou wel, met jouw beroep?’ vraag ik terwijl ik mijn eitje onthoofd. Het lijkt me niet goed voor de clientèle als hij halfwazige portretten aflevert, maar G is ervan overtuigd dat er geen nadelen zitten aan dit getover met plus en min.

De plantsoenendienst is twee weken geleden begonnen met het wegsnoeien van alles wat recht omhoog uit het gras groeit. Ik ga ervan uit dat ambtshalve is vastgesteld dat de bijen genoeg suiker hebben verzameld om de winter door te komen, want anders kan ik het besluit voor deze kaalslag niet verklaren. Onze gemeente is officieel bijvriendelijk verklaard en inderdaad hebben de groenambtenaren in de lente overal zaadbommen gegooid. Het is allemaal opgekomen, bermen en oevers stonden vol met klaprozen, korenbloemen, madeliefjes, uien, ukeleles en akela’s. Alles feestelijk door elkaar omdat ze geen strobreed in de weg werd gelegd. En een gezoem van jewelste, dus de aanpak was een succes.

Nu dan dat leegsnoeien, het is geen porem en ik kan er maar moeilijk aan wennen. De zomer is duidelijk nog niet voorbij, maar onze gemeente heeft anders bepaald. Treurig loop ik langs de sloot bij de kinderboerderij en hoor geschater. Ik zie een jongeman in een bootje waar enorme, ronddraaiende messen op zijn gelast. Zijn mond staat wagenwijd open, zijn ogen zijn toegeknepen, zijn kin steekt naar de hemel. De zeldzame uitbundigheid bij jongens van deze leeftijd (ouder dan zestien kan hij niet zijn), ik beschouw het maar als een verjaarscadeautje. Ook als hij in een moordend tempo de laatste rietsprieten langs de oever wegmaait en hij, door zijn bootje een paar keer om de as te laten draaien, alles verschrikt wat ademt op deze sloot. Zelfs de onverstoorbare zwanen staken hun kroosgeslobber en zetten aan om niet in de zeisende scharen terecht te komen. 

Het bootje schommelt nu zo vervaarlijk, dat ik me afvraag of er niet iets van toezicht moet komen. Maar zoals zo vaak, regelt het leven zichzelf. De jongen krijgt een rank Chinees meisje in het vizier dat heen en weer loopt met een kruiwagen. Het is haar taak om het vieze stro uit de hokken op te halen en in een gat in de grond te gooien. De jongen verlaagt het toerental van de bootmoter, in een rustig tempo vaart hij haar kant uit. Hij zet zijn pet af en duwt zijn haar in model. Het meisje kijkt niet op of om, zij is bezig met haar taak waar ze minder van geniet dan hij, maar die ze o, zo serieus neemt. Ik hoop dat het wat wordt tussen die twee, maar ik wacht het niet af, want snel zal het niet gaan en ik ben nog niet eens op een kwart van mijn missie.

Voor mensen als ik is het grootste winkelcentrum ter wereld in wording een lastig te nemen vesting. Als ik het van de zuidflank benader moet ik over een heuvel heen die ooit ter overbrugging van een viaduct is gebouwd. Naast de heuvel is een park met de mooiste bomen en kindertoestellen, altijd tjokvol opa’s en oma’s met kleinzonen. Ik heb het laatst nagezocht, er worden bijna net zoveel meisjes als jongens geboren, ook de laatste jaren, maar in het straatbeeld zie je dat niet terug. Ook zonder meisjes voert dat parkje een bijzondere aantrekkingskracht op me uit, ik moet en zal daar wandelen, al is dat duidelijk niet de bedoeling. Althans, niet voor mensen van de zuidflank. Die moeten op de heuvel blijven en hebben geen andere keuze dan te worden opgeslokt door de timmergeluiden en de verse broodluchten van Leidsenhage. 

Op de terugweg met mijn min-tweeëneenhalf in de pocket denk ik slim te wezen en pak een andere route, recht het parkje in. Heerlijk wandel ik daar tussen de grootouders, aai een paar kleuters over de bol, neem eens plaats op zo’n kukelkuiken (tenslotte ben ik jarig en mag ik alles) voor ik weer op huis aan ga. Maar dan zie ik waar ik aan begonnen ben. Terugkomen op de heuvel kan maar op één manier en dat is over de blubber van de steile rand klauteren. De plantsoenendienst heeft nog maar één halmpje op de kale graswand overgelaten en dat heb ik hard nodig om mezelf overeind te houden. Als ik naar boven kijk om te zien hoever ik nog moet, zie ik een vrouw met lange zwarte haren en dito hond. 

‘Hup, mevrouw, hup!’ zegt ze. Verdikkie, nu moet ik de klus wel afmaken. Het lukt me, maar mijn verjaarsschoenen moet ik nog lange tijd laten indrogen. Bij het laatste stukje reikt de vrouw me de riem aan van haar hond. Is dat geen dierenmishandeling? Ach, haar beest ziet er sterk uit en het is twintig september. Als ik naar boven ben getrokken, loop ik een eindje met de vrouw op. Zij vindt het ook een rotheuvel. Kan de gemeente het viaduct niet vol laten storten of kunnen ze het hele park niet ophogen? Er zijn zoveel oplossingen als de gemeente maar wil, vindt ze. 

Terug langs de kinderboerderij hangen er opeens trossen witte ballonnen aan de palen langs de sloot. Aaaahh, ze hebben er aan gedacht! Maar als ik dichterbij kom lees ik dat Laura met Robbert gaat trouwen. Ze hebben er een mooie dag voor uitgekozen, een dag die ze elk jaar zullen vieren, net als ik.

Intercultureel beleefd

‘Moet ik nu alwéér het antwoord geven?’ vraagt de mevrouw vooraan in het klaslokaal die op eigen initiatief al drie vragen heeft beantwoord. Ik lees aan de non-verbale signalen van de workshopleider dat hij bedoelt: ‘Nee, egomuts, ik wil nou eens de kans aan een ander geven.’, maar dat zegt hij niet want hij geeft les over interculturele beleefdheden. Hij is zelf een toppunt van beleefdheid, zelfs bij de antwoorden die overduidelijk hartstikke fout zijn zegt hij: ‘knap gevonden!’

Een nuttige workshop over een ingewikkeld onderwerp. Ik zit hier met zeker dertig andere taalmaatjes, allemaal vrijwilligers die buitenlanders helpen met hun Nederlands. Vanmiddag leer ik dat er twee redenen zijn om beleefd te doen en die zijn universeel. Men wil tegemoet komen aan de behoefte van de ander om 1. aardig gevonden te worden en 2. zelf de eigen acties te bepalen. 

De mate waarin aandacht wordt besteed aan het aardig gevonden worden of aan de autonomie is juist cultureel bepaald. Zo besteden we in Nederland vooral aandacht aan de autonomie behoefte. We houden er niet van een gunst aan iemand te vragen omdat de ander het vast moeilijk vindt om nee te zeggen. Hiermee beroven we diegene eigenlijk van zijn vrijheid. Als we toch iemand om een gunst moeten vragen proberen we de gunst zo klein mogelijk te laten lijken. We zijn dol op verkleinwoorden en op ‘even’ en ´eventjes’. Verder kleineren we onszelf om de ander zo gunstig mogelijk te stemmen na zijn vrijheidsberoving. Zoiets als ‘Ik ben gisteren een beetje dom geweest in het casinootje, nu zit ik wat krapjes. Wil je even een ruggetje op mijn rekeningetje storten?’

De workshopleider breidt onze kennis uit met de beleefheidsdriehoek. Nederlanders communiceren vooral lineair-actief, dat wil zeggen direct, feitelijk, zonder lichaamstaal waarbij luisteren en praten gelijk opgaan. Dit kan ik nog volgen. Maar dan wordt het ingewikkelder. In Spaanstalig Amerika wordt vooral multi-actief gecommuniceerd. Hierbij is het een en al lichaamstaal, gevoel en emotie wat de klok slaat en wordt er meer gesproken dan geluisterd! Dat kan alleen als iedereen door elkaar heen zit te toeteren, maar kan ik me ook nog iets bij voorstellen. 

Maar dan komt het. In Vietnam wordt vooral reactief gecommuniceerd met zeer subtiele lichaamstaal, alle conflicten vermijdend waarbij er meer geluisterd wordt dan gesproken! Mijn hersens gaan op slot. Dit betekent dat men in Vietnam luistert naar niets!  

Toevallig ben ik er een paar jaar geleden geweest en één ding is zeker: ze hebben geen tijd om naar niets te luisteren. Wel houden de Vietnamezen graag hun helm op bij alles wat ze doen. Ik kan me voorstellen dat het gehoor dan niet optimaal functioneert, maar dat is weer een andere kwestie.

Ik zit dus nogal verdwaasd in de workshop na deze informatie als de leider het interactieve deel aangekondigt. We moetenen eerst onszelf scoren op de driehoek en vervolgens onze taalbehoeftige. Hierna zijn de moeilijkheden tussen ons en de taalvragers duidelijk en komt de vraag hoe we dit oplossen. 

Dit is al een lastige opgave, maar dat is nog niets vergeleken bij het uitwisselen van onze scores in een klein groepje. Ik zit aan een tafel waar ik compleet genegeerd word. De anderen zitten tegen elkaar op te snoeven over hun aanpak met hun taalvragers. Ze komen niet op het idee mij naar mijn scores te vragen, laat staan dat ze informeren hoe ik daar dan mee omga en of ik nog tips voor ze heb. Ik voel me totaal niet aardig gevonden. Waarschijnlijk is dat de reden dat ik me zeer autonoom ga gedragen en dwars door hun gesprek heentetter: ‘Zo, ik heb dus twee taalvragers en die zijn compleet verschillend van elkaar.’ Razendsnel schuif ik mijn driehoek naar voren waarin ik grote pijlen en uitroeptekens heb gezet. Het lukt me om drie zinnen aan het woord te blijven voor ze het gesprek weer overnemen, koekkruimels op mijn driehoek strooien en  doen of ik niet besta. Ik weet weer waarom ik taalmaatje geworden ben en dat is niet om mensen te leren Nederlandse gewoonten over te nemen.