‘Gefeliciteerd, schat!’ bij mijn ontbijt op bed. Eigenlijk is het mijn beurt, maar het is maar één keer per jaar twintig september en op die dag gaat alles anders. Als het goed gaat, vier ik mijn verjaardag vanavond in een restaurant in Delfshaven. Maar nu ben ik nog in Voorburg en vier straks mijn verjaardagsochtend met een wandeling naar het grootste winkelcentrum ter wereld in wording. Ik heb een missie, ik moet een lens kopen van min-tweeëneenhalf waar je drie maanden mee kan doen. Levensgezel G heeft uitgevonden dat hij één oog kan opplussen met zijn leesbrilsterkte. Hij wil met het ene oog lezen en met het andere ver weg kijken.
‘Kan dat nou wel, met jouw beroep?’ vraag ik terwijl ik mijn eitje onthoofd. Het lijkt me niet goed voor de clientèle als hij halfwazige portretten aflevert, maar G is ervan overtuigd dat er geen nadelen zitten aan dit getover met plus en min.
De plantsoenendienst is twee weken geleden begonnen met het wegsnoeien van alles wat recht omhoog uit het gras groeit. Ik ga ervan uit dat ambtshalve is vastgesteld dat de bijen genoeg suiker hebben verzameld om de winter door te komen, want anders kan ik het besluit voor deze kaalslag niet verklaren. Onze gemeente is officieel bijvriendelijk verklaard en inderdaad hebben de groenambtenaren in de lente overal zaadbommen gegooid. Het is allemaal opgekomen, bermen en oevers stonden vol met klaprozen, korenbloemen, madeliefjes, uien, ukeleles en akela’s. Alles feestelijk door elkaar omdat ze geen strobreed in de weg werd gelegd. En een gezoem van jewelste, dus de aanpak was een succes.
Nu dan dat leegsnoeien, het is geen porem en ik kan er maar moeilijk aan wennen. De zomer is duidelijk nog niet voorbij, maar onze gemeente heeft anders bepaald. Treurig loop ik langs de sloot bij de kinderboerderij en hoor geschater. Ik zie een jongeman in een bootje waar enorme, ronddraaiende messen op zijn gelast. Zijn mond staat wagenwijd open, zijn ogen zijn toegeknepen, zijn kin steekt naar de hemel. De zeldzame uitbundigheid bij jongens van deze leeftijd (ouder dan zestien kan hij niet zijn), ik beschouw het maar als een verjaarscadeautje. Ook als hij in een moordend tempo de laatste rietsprieten langs de oever wegmaait en hij, door zijn bootje een paar keer om de as te laten draaien, alles verschrikt wat ademt op deze sloot. Zelfs de onverstoorbare zwanen staken hun kroosgeslobber en zetten aan om niet in de zeisende scharen terecht te komen.
Het bootje schommelt nu zo vervaarlijk, dat ik me afvraag of er niet iets van toezicht moet komen. Maar zoals zo vaak, regelt het leven zichzelf. De jongen krijgt een rank Chinees meisje in het vizier dat heen en weer loopt met een kruiwagen. Het is haar taak om het vieze stro uit de hokken op te halen en in een gat in de grond te gooien. De jongen verlaagt het toerental van de bootmoter, in een rustig tempo vaart hij haar kant uit. Hij zet zijn pet af en duwt zijn haar in model. Het meisje kijkt niet op of om, zij is bezig met haar taak waar ze minder van geniet dan hij, maar die ze o, zo serieus neemt. Ik hoop dat het wat wordt tussen die twee, maar ik wacht het niet af, want snel zal het niet gaan en ik ben nog niet eens op een kwart van mijn missie.
Voor mensen als ik is het grootste winkelcentrum ter wereld in wording een lastig te nemen vesting. Als ik het van de zuidflank benader moet ik over een heuvel heen die ooit ter overbrugging van een viaduct is gebouwd. Naast de heuvel is een park met de mooiste bomen en kindertoestellen, altijd tjokvol opa’s en oma’s met kleinzonen. Ik heb het laatst nagezocht, er worden bijna net zoveel meisjes als jongens geboren, ook de laatste jaren, maar in het straatbeeld zie je dat niet terug. Ook zonder meisjes voert dat parkje een bijzondere aantrekkingskracht op me uit, ik moet en zal daar wandelen, al is dat duidelijk niet de bedoeling. Althans, niet voor mensen van de zuidflank. Die moeten op de heuvel blijven en hebben geen andere keuze dan te worden opgeslokt door de timmergeluiden en de verse broodluchten van Leidsenhage.
Op de terugweg met mijn min-tweeëneenhalf in de pocket denk ik slim te wezen en pak een andere route, recht het parkje in. Heerlijk wandel ik daar tussen de grootouders, aai een paar kleuters over de bol, neem eens plaats op zo’n kukelkuiken (tenslotte ben ik jarig en mag ik alles) voor ik weer op huis aan ga. Maar dan zie ik waar ik aan begonnen ben. Terugkomen op de heuvel kan maar op één manier en dat is over de blubber van de steile rand klauteren. De plantsoenendienst heeft nog maar één halmpje op de kale graswand overgelaten en dat heb ik hard nodig om mezelf overeind te houden. Als ik naar boven kijk om te zien hoever ik nog moet, zie ik een vrouw met lange zwarte haren en dito hond.
‘Hup, mevrouw, hup!’ zegt ze. Verdikkie, nu moet ik de klus wel afmaken. Het lukt me, maar mijn verjaarsschoenen moet ik nog lange tijd laten indrogen. Bij het laatste stukje reikt de vrouw me de riem aan van haar hond. Is dat geen dierenmishandeling? Ach, haar beest ziet er sterk uit en het is twintig september. Als ik naar boven ben getrokken, loop ik een eindje met de vrouw op. Zij vindt het ook een rotheuvel. Kan de gemeente het viaduct niet vol laten storten of kunnen ze het hele park niet ophogen? Er zijn zoveel oplossingen als de gemeente maar wil, vindt ze.
Terug langs de kinderboerderij hangen er opeens trossen witte ballonnen aan de palen langs de sloot. Aaaahh, ze hebben er aan gedacht! Maar als ik dichterbij kom lees ik dat Laura met Robbert gaat trouwen. Ze hebben er een mooie dag voor uitgekozen, een dag die ze elk jaar zullen vieren, net als ik.
Mooi verjaardagsverhaal. Vorige eeuw voor het laatst in Leidschenhage geweest, regelmatig kom ik er langs, maar iets weerhoudt mij om daar te gaan rondlopen. Groet Fred
Een goed begin en een goed einde (van de wandeling dan) en
alles er tussen in eveneens puik. Leef mee!
Het is een echte vesting, Fred, je moet hem durven. Ik zou snel gaan, want het wordt steeds erger.
Fijn!
Een heel origineel begin van een verjaardag!
Door jouw levendige schrijfstijl word ik meteen in het verhaal meegetrokken.
Wat leuk, Connie!