‘Kan ik er nog uit?’

Ik ben net Fred Flintstone die met beide vuisten op de deur roffelt als hij Wilma smeekt om de deur open te doen. Twee bemanningsleden proberen me gerust te stellen, ze weten van mijn vliegangst die na het sluiten van de deuren van de Dreamliner doorschiet in een paniekaanval. Ze halen de purser erbij, mijn vriendin F, met wie ik als companion meereis. Nee, natuurlijk kan ik er niet meer uit. Althans niet hier en nu. Over veertien uur in Buenos Aires, dan wel.

Ik geef me over, de paniek zakt. Veertien uur opgesloten zitten is lang, maar in de business class is het een eitje. Ik dacht altijd dat de verhalen overdreven werden, maar het is echt waar. De tafeltjes worden gedekt met linnen, je slaapt gestrekt, je krijgt kreeft en champagne. Als je wilt, hè, niets is verplicht, want de bemanning in de business is minstens zo lief als in de economy. 

Mijn ontspanning zet door, de turbulentie doet me niks. F geeft me een tour langs de bemanning.  Het rondje – we zijn er wel even mee bezig, 294 stoelen ben je niet zomaar voorbij – eindigt in de gender-equale cockpit. Of ik een game room binnenkom: lampjes, knopjes, metertjes, schermpjes. Een paar kleine raampjes om naar buiten te kijken zouden het virtuele gevoel kunnen compenseren als het buiten niet zo pikkedonker was. De vrouwelijke piloot vertelt ontspannen over haar leven met basisschoolkinderen en een werkverslaafde man, de mannelijke piloot probeert de WiFi te verbeteren voor een ontevreden passagier. Ik hoor dat de bemanningsleden op deze vlucht zo’n drie uur slapen. Ik mag terug naar mijn ligstoel om filmpjes te kijken en net zoveel te slapen als ik wil. De veertien uren vliegen voorbij.

Companion S trekt me net op tijd weg voor een Argentijnse motorduivel die ver voor de rest van het verkeer de bocht om komt. Wat deed ik ook op die drukke weg? We zijn nog geen vijf minuten onderweg van het hotel naar de cementerio waar ook Evita Perron begraven ligt. In het witte kloosterkerkje er vlak voor probeer ik me achter een groep schoolkinderen te wurmen om de blauw-gouden Jezus en Maria beter te kunnen bekijken en zwiep met mijn vest een houten pilaartje omver. In mijn pogingen het weer op zijn plek te zetten pleeg ik een overcorrectie waardoor er voor de tweede keer een oorverdovende kletter klinkt in het Godshuis. De tweede keer kijken de kinderen niet eens meer op, ze weten al wat het veroorzaakt, lekker boeiend. De geesten op de cementerio hebben misschien wel even hun wenkbrauwen opgetrokken, hoe gewend ze ook zijn aan verstoringen. 

Op de tjokvolle begraafplaats voor de rijke Argentijnen is het ene familiegraf nog indrukwekkender dan het ander. Er zitten kleine kerkjes bij, versierd met smekende engelen en gedenkschriften, torentjes en glas in lood taferelen. Binnenin de gebouwtjes daalt men af naar de grafkelders waar eindeloos lang kisten worden bijgeplaatst. Hier worden verschillende generaties na de dood herenigd, een troostrijk idee. 

Voor we Evita vinden hebben we de plek van haar laatste rustplaats wel vijf keer aan het onderhoudspersoneel gevraagd. De laatste groenwerker komt op het idee ons te vertellen dat we moeten zoeken naar Duarte, niet Perron.

Buenos Aires is enorm. De gebouwen zouden zo overgevlogen kunnen zijn uit Barcelona of Madrid, maar de Avenidas zijn zeker drie keer zo breed als bij ons in Europa. In dit deel van de stad, de wijk Recoleta, valt de grote hoeveelheid hondenuitlaters op.  Ze lopen ieder met een collectie van minstens zeven op elkaar lijkende honden, de een trekt aan een kudde witte mopskeffers, de ander voert gestipte Deense Doggen aan. In het park aan de avenida Libertador worden ze allemaal tegelijkertijd losgelaten. S en ik bestellen thee op een roze terras, we zetten onze stoelen aan dezelfde kant van het tafeltje zodat we beiden het gedrag van de honden kunnen bestuderen. Sommige honden gaan meteen sociaal lopen doen, ze geven de rest een zet en een blaf om hun positie te bevestigen. De echte machthebbers strekken zich uit op het gazon in een luierhouding en besteden juist geen enkele aandacht aan de medehond.

Terug in het hotel verruil ik S voor F die een beetje is bijgeslapen. De bemanning heeft vrij tot zaterdag, dan moeten ze nog even op en neer naar Chili. Maandagavond vliegen we allemaal terug naar Amsterdam, als we tenminste de Argentijnse verkiezingen van zondag overleven. Die schijnen nogal levendig te verlopen, de stad wordt vanaf zaterdagavond preventief drooggelegd, nieuws dat tot grote opwinding leidt. 

F en ik zien dat dan wel weer, nu gaan we op pad naar het Teatro Colón. dat minstens zo mooi is als de Weense opera. Alle voorstellingen de komende dagen zijn uitverkocht en ook voor de rondleidingen maken we voorlopig geen kans. Verder dan, naar het Plaza de Mayo met het roze presidentenpaleis waarvóór op donderdag nog altijd dwaze moeders hun rondjes lopen. Verder naar de gezellige wijk San Telmo met de antiquairs en hippe schoenenwinkels. Onderweg maken we een praatje met stakend ziekenhuispersoneel dat al vier maanden geen salaris uitbetaald heeft gekregen. Jonge mensen, vol levenslust, ze ogen gelukkig optimistisch. 

Een voormalig treinstation in San Telmo wordt gebruikt als overdekte markt met tapasbars. Iedere bar heeft zijn eigen open vuurplaats, de koks beginnen bij de creatie van ieder hapje met het bakken van knoflook in heel hete olie. Het eten ziet er overal heerlijk uit, toch hebben we een favoriet. De bar met de gewokte aubergines, dáár gaan we eten straks als de tijd rijp is. Eerst borrelen in de zon op de Plaza Dorrego waar we kunnen genieten van straattango. Het is slepend, deze dans die hier honderd jaar geleden door Europese mannen met last van heimwee is ontwikkeld. Het openstaande knoopje bovenaan de rok onder de blote rug van de danseres ergert me. Waarom zit dat knoopje niet dicht? Zometeen valt die rok nog op de grond. Het houdt me zo bezig dat ik de brandweerwagen pas laat in de gaten heb. Met loeiharde sirene scheurt hij langs onze Plaza. Als ik me weer terugdraai naar de dansers zit het knoopje dicht en kan ik me beter concentreren op de passen. 

Terug in het treinstation blijkt uitgerekend onze favoriete bar te zijn uitgefikt. De brandweermannen zijn net klaar, tevreden kijken ze naar de natte, zwarte vuurplaats waar nu geen vlammetje meer te bekennen is. We zoeken de kok op, wat nu? Hij verhuist gelukkig mee naar een andere bar en tovert voor ons vijf compleet verschillende hoog opgebouwde tapas. Wat goed dat die deuren al dicht zaten gisteravond.

Gepubliceerd door ursulajager

Ursula Jager heeft wiskunde gestudeerd, 33 jaar als manager gewerkt bij veel verschillende bedrijven, heeft 4 kinderen en 2 kleinkinderen, is getrouwd met beeldhouwer Guido Sprenkels. Ursula schrijft en zingt.

Doe mee met de conversatie

2 reacties

Laat een reactie achter