Is ze het nou wel of is ze het nou niet? Het meisje op het perron lijkt op de middelbare schoolvriendin van dochter B. Ze krijgt mij in het vizier en steekt haar hand op. Hoe heet ze ook weer? In afwachting van de randstadrail wisselen we in hoog tempo informatie uit. Ja, we zijn de lockdown goed doorgekomen, nee, we zijn niet ziek geworden, nee, deze zomer niet naar het buitenland. De tram arriveert, ik stap doorkakelend naar binnen, haal mijn chipkaart langs het schermpje en merk dan pas mijn vergissing. Ik heb geen mondkapje op! Ik schaam me dood, de tram rijdt al en ik ben bezig de aerosollen vol met god mag weten wat voor druppels te laden. Ik laat mijn koffer en lunchpakket op de grond vallen, stop met ademen, ruk het kleine tasje van mijn rug en grabbel zo snel ik kan. Ik heb altijd mondkapjes bij me en vind er gelukkig  snel een die ik zo snel mogelijk over mijn gezicht probeer te plaatsen, maar gek, het past niet meer. Dat is de bijwerking van adrenaline, je word er heel onnozel van. Licht geamuseerd bekijkt B’s vriendin mijn gestuntel . Ze kent mij niet goed genoeg om actief te helpen, ze kent me te goed om zich volledig te distantiëren. 

‘Je hebt je OV chipkaart nog in je mond’, zegt ze.

Na de tram moet ik met de trein naar Zwolle. Ik koop nog snel een cappuccino to go en zoek in de trein met de NS WiFi hoe je koffie door een mondkapje naar binnen krijgt. Op 12 juni laat een NS woordvoerder in Editie punt NL weten dat mensen best even hun mondkapje af mogen als ze wat willen eten of drinken. Dat is heel mooi want mijn treinreis duurt bijna twee uur, ik heb flinke honger, avocadoboterhammen springen uit mijn tas. Ik heb tekenspullen bij me, een laptop, twee Volkskrant bijlagen en De Meeste Mensen Deugen. Als ik in Zwolle aankom heb ik niet eens één bijlage uit, heel geheimzinnig, waar zijn die twee uur gebleven?

Dochter-, schoon- en kleinzoonlief wachten me op in hun snapschat autootje. Ik mag het laatste stuk met ze mee. Jagerverhuurt heeft appartementen voor ons op een boerderij in Norg, hier komen we samen met G en de andere (schoon)kinders. Het is allemaal nog mooier dan voorgesteld. Er zit een mancave bij met biljart, het weer werkt mee, de Coop zit op 1 minuut lopen om de hoek en is maar liefst tot acht uur open. Bij ons in het Westen is het ondenkbaar een karretje te lenen om je boodschappen mee naar huis te vervoeren. Hier in Drenthe moedigt het personeel ons juist aan.  Bij de wandeling door het dorp ontdekken we dat de Coop-karretjes als gemeenschappelijk bezit wordt beschouwd, ze worden overal voor ingezet. De handymannen van Jagerverhuurt verplaatsen er hun gereedschappen in, bij cafe de Dronken Lor rijdt de ober de bestellingen erin rond, de kapster van ‘t Scheer verzamelt er de dode punten in. 

Het is onze eerste familievakantie met de volgende generatie. Moesten we er vroeger nog wel inkomen, langdurig met zijn allen bij elkaar zijn, nu is er een gemeenschappelijk doel waar alles voor wijkt. Kleinzoon M moet blij zijn, daar doen we allemaal ons best voor. Kleine M vindt dat prima, kwistig strooit hij met betoverende lachjes. Wij verkeren permanent in staat van opperste vertedering, we leven mee op zijn babyritme. Af en toe rukken we ons los voor een wandeling. De velden rond Norg met duizend verschillende bloemetjes, de Drentse mensen die ons groeten, zelfs de zwarte hengst die zo verliefd is op de merrie in het weitje verderop, maken ons mild en sereen. Na twee dagen hebben we het door: Norg is het centrum van het heelal. Hier beproeft de natuur op kleine schaal wat elders impressief kan worden overgenomen. Doet Slangenkruid het naast Stinkende Gouwe, groeit de Weidechampignon juist goed in de schaduw van de Grote Parasol?  Na een succesvol seizoen in Norg wordt het recept aan de rest van de wereld doorgegeven. Wij hebben het geluk dat we alle nieuwe mutaties, zowel in de fauna als in de flora, voor het komende jaar alvast mogen bekijken.

Als tegenhanger voor ons mierzoete leven in Norg spelen we ‘Black Stories’, een spel waarin je met een team door vragen stellen achter de gruwelijke waarheid moet komen. Er is maar één zekerheid: de hoofdpersoon van een black story is ellendig aan zijn einde gekomen. We krijgen er geen genoeg van, we bedenken zelf black stories, we krijgen zin in het gevangenismuseum in Veenhuizen met de martelkamers en folter-apparaten. Jaaa, laten we gaan! In twee volgepropte auto’s komen we aan. Vanuit de draagzak kijkt baby M naar het hek rond de gevangenis, hij ziet eruit als een verbijsterd kangoeroejong. Hij gaat toch niet huilen? Bezorgd schermen we hem af van dit naargeestige gezicht. Overleg is niet nodig, eensgezind buigen we af naar rechts, daar lonkt weer een coulissenlandschap. Met roze springbalsemien. 

Gepubliceerd door ursulajager

Ursula Jager heeft wiskunde gestudeerd, 33 jaar als manager gewerkt bij veel verschillende bedrijven, heeft 4 kinderen en 2 kleinkinderen, is getrouwd met beeldhouwer Guido Sprenkels. Ursula schrijft en zingt.

Doe mee met de conversatie

3 reacties

Laat een reactie achter