Vlak voordat we weggaan check ik de ijskast nog even. Die geitenkaas is over 5 dagen vast niet lekker meer. Ik doe het in een plastic zakje en prop het tussen de puzzelboekjes in mijn kleine rugzak . Daar krijg ik nog wel trek in ergens onderweg.
Voor het eerst in 36 jaar vlieg ik weer alleen met levensgezel. Dat had feestelijk kunnen zijn als ik niet behept was met reisstress. Bedrukt en zwijgzaam zit ik naast reisgenoot op weg naar Eindhoven Airport waar ik een parkeerplek heb gehuurd bij het obscuurste bedrijf ooit. Levensgezel moet onverwacht zijn sleutel afgeven omdat onze auto 12 km verderop geparkeerd wordt door een volslagen vreemde. Dit leidt tot een emotioneel dieptepunt. Diepbedroefd neem ik afscheid van onze trouwe vriend. Waarschijnlijk zien we hem nooit meer terug.
‘Ze spuiten hem natuurlijk over terwijl wij aan het feesten zijn’, zeg ik somber.
Levensgezel knikt afwezig.
‘En dan verschepen ze hem naar Afrika als wij tapas bestellen. Met een fles Ribero del Duero’, voeg ik toe.
Ik pink een traantje weg. Ik zit er helemaal doorheen, en we zijn er nog lang niet.
Gek genoeg gaat het beter als we in het Ryanair toestel zittten. Deze maatschappij heeft zo’n hekel aan opruimen dat ze de opbergzakjes aan de stoelen hebben weggehaald. Tenzij je zo bot bent dat je je afval op de grond durft te gooien, moet je het wel weer in je bagage stoppen. Waarom heb ik geen elastiekje om het zakje met mijn geplette geitenkaas gedaan? Nee, comfi is het niet, reizen met Ryan, maar de komende 2 uur wordt er niets anders van ons verwacht dan ademhalen: we kunnen ontspannen en doen dat dan maar.
‘Eigenlijk gaan we iets heel leuks doen’, begin ik voorzichtig. Dochter J verblijft een tijd in Valencia om Spaans te leren. We gaan haar opzoeken én de stad bekijken. Alsof het nog niet genoeg is, voegt over twee dagen dochter B zich bij ons zodat we weer in een oude, succesvolle bezetting van huis zijn.
Met de armen om elkaars schouders stijgen we op uit het metrogewelfte. Nog een paar meter op de metrotrap en dan stappen we de Spaanse nacht in. De gele stenen van de straten waar geen auto’s mogen rijden, de goedgeklede energieke burgers, de intieme verlichting, de nog volle terassen. Zo vertrouwd en toch zo heerlijk niet thuis.
Het is tegen tienen als we neerzijgen en de Paella di marisco aanwijzen op de menukaart. Dochter J converseert met de steeds enthousiaster wordende ober. Hij neemt alle tijd om de gerechten toe te lichten, met de gestileerde gestes van een balletdanser. Maar er klopt iets niet, het voelt het niet helemaal oprecht. Toch verrast de aap uit de mouw: de ober komt uit Italië. Hij gaat er bij zitten en fluistert wat zijn frustratie is: dat de Spanjaarden eigenlijk niet weten wat lekker is.
‘Het liefst gooien ze alles in de frituur!’