Soho enzo

‘The immigrants can go to France and perhaps to Italy if it’s not yet full.’ De jonge Brexiteer plukt aan zijn grijze joggingpak als hij antwoord geeft op mijn vraag waar de vluchtelingen dán naartoe moeten. Hij ha0 er nog niet eerder over nagedacht, geeft hij ruiterlijk toe. En ik geef ruiterlijk toe dat het makkelijk is dit soort vragen te verzinnen voor mijn gesprekspartner die duidelijk gewend is zaken te beschouwen vanuit slechts één perspectief.

We zijn uitgenodigd op de thee op het grasveld voor het House of Parliament. Een handvol voorstanders van de afscheiding wil graag in gesprek met andersdenkenden. Ze hebben drie kinderen bij zich die crumpets besmeren en kopjes inschenken. B en G gaan in gesprek met de hoofdronselaar. Ik zit op het gras naast Albert, die me vertelt dat hij de controle weer terug wil krijgen en zelf wil bepalen wie de UK ín mag. Dat zijn alleen mensen die de juiste skills hebben om iets toe te voegen aan hun economie. Als de Brexit achter de rug is, wil hij best doorgaan met het adviseren van de EU en het exporteren van producten die het vasteland niet zelf kan maken. Een gevoelige jongen, Albert. Hij is oprecht geschokt dat hij en zijn gelijkgestemden door de media wordt neergezet als een racist en antidemocraat. 

We willen de discussie graag afsluiten met een ‘agree that we disagree’, maar dan slaat de stemming om. Er is een fanatieke dame bij die buitengewoon teleurgesteld is dat ze ons niet heeft overtuigd dat de EU ondemocratisch is. Ze beticht ons van kortzichtigheid, gebrek aan intelligentie en tekort aan kennis. B maakt er korte metten mee. 

We gaan door met onze geplande sightseeing langs Westminster Abbey waar Harry niet met Meghan wilde trouwen, het plein van de Dean waar we de kauwgom uit de mond moeten halen, de Big Ben die zo stevig is ingepakt dat we niet kunnen zien hoe laat het is, het parlementsgebouw waar de members het volk inspireren met verheffende discussies, Buckingham Palace waar Elisabeth niet thuis geeft,  Piccadilly Circus waar uitbundige vrouwen op een bachelor party dansen in een dakloze dubbeldekker, Trafalgar Square waar bordjes laten zien hoe je het beste van de leeuw kunt afvallen. En overal op straat wordt muziek gemaakt, toegankelijk en van hoge kwaliteit.

We hebben een ruime chill nodig voor dit alles en huren een gestreepte ligstoel in St. Jamespark. Gek, met het verstrijken van de tijd worden steden in mijn gedachten steeds kleiner tot ze gekrompen zijn tot een Nederlands formaat. De grandeur van Londen overweldigt me daarom alsof ik hier voor de eerste keer ben. Al die immense gebouwen, de bronzen beelden voor al die Britse helden, de brede lanen en uitgestrekte pleinen. Wat wonen wij zelf eigenlijk in een petieterig frummellandje. Zelfs Rotterdam biedt slechts een fractie van waar hier maar geen einde aan lijkt te komen: ruimte, lef en grote hoeveelheden oud geld. 

We hebben nog anderhalf uur voordat de National Gallery sluit, we moeten keuzes maken. We gaan vastbesloten voor de Engelse Turner en zijn landgenoten, onze eigen meesters hebben we vorige week nog in Den Haag gezien. We doen ons best, maar na een half uur kijken we zenuwachtig op onze horloge. Ze hadden toch Rembrandts, Halzen en Vermeren hangen? Snuffelend als Engelse whippets gaan we op zoek naar de echte werken. In zaal 16 kunnen weer gerust ademhalen bij de portretten van Saskia en Hendrickje Stoffels. In sommige opzichten is ons pieplandje superieur en al gaat het om glorie uit het verre verleden, dat vind ik toch lekker. 

De avond is voor Soho waar de hipste vrouwen lange jurken dragen, moslim families zich laten vervoeren in glitter-riksha’s met keiharde discomuziek, het percentage lgbtq-kroegen nog hoger is dan in Brighton. Het is prachtig weer, iedereen die niet naar het theater gaat staat buiten op straat met een glas in zijn hand. Vanavond krijg ik mijn Indiase thali waar ik al dagen trek in heb. B en G vergapen zich voor de Harry Potterwinkel met originele brieven geadresseerd aan de Ligusterlaan nummer vier, kamer onder de trap. Op het vrouwentoilet wordt ik op het verkeerde been gezet door de reclame voor ‘Giggle knickers’, maar het gaat om een uitkomst voor vrouwen met verslapte blaasspieren.

Het fijne van reizen in een ander land is dat we elkaar in de eigen taal op van alles kunnen attenderen. Soms, als het Engelse woord te veel op die van ons lijkt, spel ik het voor de zekerheid uit. In de metro naar huis, (mijn lievelingslijn, de Jubilee), vraag ik aan B : ‘Heb je de look-alike van de jonge P A U L  M C C A R T N E Y gezien?’ 

‘Dank u, mevrouw’, zegt de jongeman naast haar. Hij spert zijn ogen nog verder open en speelt even luchtbas. We moeten dan nog drie haltes met hem reizen voor hij uitstapt bij Finchley road, net als wij. 

Hampstead Heath

‘Are you suicidal, dear?´ Onze logee van Britse komaf leek oprecht benieuwd eerder deze zomer toen wij onze vakantieplannen ontvouwden. Ze vond het ‘absolutely crazy’ om haar geboorteland in een auto te bezoeken. Wij weten haar reactie aan een lang verblijf in West-Australië waar niet genoeg mensen wonen om elkaar in de weg te zitten. Ze is natuurlijk niks meer gewend, dacht ik nog.

Vandaag herinnerde ik het me weer toen we zes uur deden over het afleggen van een afstand van honderd kilometer. Net als op het vasteland onderhouden de Britten hun wegen in de zomer als ze zelf in Zuid-Europa zitten. De Engelsen zelf nemen de borden ‘No hard shoulder for the next 350 miles’ serieuzer dan de breedte van de slordig afgemeten tweebaanswegen.  

Vanochtend leek het zo’n goed idee, even langs Windsor rijden. Een kleine detour voor we aankomen in South Hampstead, moet kunnen, koningin Elisabeth doet dat immers elk weekend. Uiteindelijk hadden we geen tijd voor een rondleiding door haar favoriete paleis en hebben we alleen de buitenkant gezien. In het kort: het is echt achterlijk groot en duizend jaar is lang genoeg voor belangrijke historische gebeurtenissen. Zo werd op een van de weilanden van Windsor op 15 juni 1215 de Magna Carta ondertekend. De Engelse koning Jan zonder Land moest wel want anders hadden zijn eigen baronnen hem de oorlog verklaard. Jan was te lang slordig met zijn macht omgesprongen. In de Magna Carta werd de koninklijke macht ingeperkt en werden de rechten van de adel en de vrije mannen goed geregeld. Delen zijn nog steeds van kracht. Misschien dat daarom de drie zwervers die een opblaastent hebben neergezet bij de fontein aan de achterkant van het paleis daar gewoon mogen kamperen.

Nu vouwt het dorp Windsor zich om de zijkant van het paleis heen en probeert met winkeltjes en terrasjes een graantje mee te pikken van de toeristen. Ik hoop dat het lukt, de inwoners zijn erg vriendelijk en hebben het zo te zien niet allemaal breed. Elisabeth is er nog niet, waarschijnlijk zit ze ook vast in het verkeer. Als haar puzzelboekje vol is, begint ze het ongetwijfeld zat te worden en laat ze haar chauffeur bellen voor een van de koninklijke drones om haar op te pikken. 

‘Send the one in war paint, love’, breidt ze haar instructie uit in een poging haar vervoer te maskeren. De tabloids staan nog steeds vol met negatieve columns over het vlieggedrag van Harry en Meghan. 

Het lukt ons de sleutel uit de safety deposit te halen, de deur te openen en de steile trappen met alle bagage op te klimmen in het huis aan de Finchley road. De sleutel blijkt op studio acht te passen en niet op negen. Mijn telefoongesprek met de eigenares van Indiase afkomst is nogal verwarrend, ze praat onverstaanbaar, maar wel heel hard. B hoort haar schreeuwen aan de andere kant van de hal en klopt aan. De deur schiet direct open, we zien een kleine, pittige dame in een klein handdoekje met lange druipende haren. B had gelijk, live verloopt het gesprek sneller. We installeren ons in studio acht en bereiden ons voor op een haalbare vrijdagavond in Hampstead.

Op drie minuten lopen ligt het huis waar Freud zijn laatste levensjaar heeft doorgebracht nadat hij in 1938 was gevlucht voor de nazi’s. Zijn dochter Anna die de psycho-analyse voor kinderen heeft ontwikkeld, is hier tot haar dood in 1982 blijven wonen en praktiseren. Het huis is een museum, maar het is nu allang dicht, we moeten tevreden zijn met de stemmig verlichte buitenkant. Het huis oogt zo Engels met de roze baksteentjes en de rozentuin, toch lijkt het me goed te passen bij een Oostenrijkse therapeut van joodse afkomst.

We wandelen verder heuvelopwaarts, passeren het huis van Keats en eindigen bij ‘The Garden Gate’, een levendige kroeg met biertuin, vrijwel uitsluitend bevolkt door vrolijke vrouwen. Ze drinken Pimm’s met limonade, we doen een paar keer mee. Lekker, maar wel snel op. 

South Downs

Voor een Engelse wandeling hoeven we alleen de straat uit te lopen en het hekje naar de weilanden openen. Voor ons strekt het landschap van South Downs zich uit over groene grasheuvels met wilde weidebloemen afgewisseld met bomen en bossages. Het leefgebied van witte schapen met zwarte koppen. 

Ik ben nog niet zoveel schapen tegen gekomen in mijn leven, maar bij alle ontmoetingen dachten ze dat ik eten kwam brengen. Deze Engelse schapen zijn anders, ze vertrouwen ons niet. Ze lopen weg als we dichter komen dan een meter of tien. Niet hard galopperend, meer met een sukkeldrafje, maar de boodschap is duidelijk: ‘tot hier en niet verder’. We ontdekken dat het verandert als we plat op de grond liggen, dan komen ze juist onze kant uit. De meest nieuwsgierige voorop, de andere er vlak achteraan. Op anderhalve meter houden ze stil. Jammer, ik had wel even willen voelen aan een Engels schaap. 

Hoe zouden de Britten het aanpakken als ze de wol willen hebben? Deze schapen zijn bijna allemaal geschoren. Gebruiken ze netten, lokvoer, verdoofpijlen, lasso’s, panfluiten? Wij laten ze in ieder geval met rust en lopen verder de Downs in. Na een paar keer stijgen en dalen zien we niets meer dat op menselijk leven duidt. Nog een paar heuvels verder merk ik dat het wandelen me veel gemakkelijker afgaat dan ik van te voren dacht. Ik denk aan de mensen die ik ken die de Coast to Coast hebben gelopen of de San Diego de Compostella. Ik hoorde hun verhalen aan, vond het mooi, maar had zelf nooit enige aanvechting ze na te doen. Dat gezeul met zo’n zware rugzak, de troosteloze eindeloosheid van de paden, het verkeerde gezelschap waar je dagenlang op aangewezen bent, het slaaptekort, de blaren. Blij dat ik niet mee hoef, dacht ik in stilte. 

Maar net als mijn Brexiteermoment van gister, word ik vandaag alweer overvallen door een snappertje. Dat begon zo. Dochter B nam een holletje heuvelafwaarts, ze ging steeds harder en produceerde hoge geluiden. Ik deed haar na en ontdekte al snel dat je niet kunt stoppen als je eenmaal bent begonnen. Je gaat domweg te snel en moet dus blijven hollen tot je helemaal beneden bent. In pogingen zoveel mogelijk vaart uit de hol te krijgen, houd ik rug en knieën gestrekt. Dat voelt raar en ziet er niet uit. Het hoge geluid komt uit de keel, wordt veroorzaakt door lachangst. 

Nu wil ik het opeens zelf ook, de Coast to Coast lopen en dat ga ik ook zeker doen. Maar niet vandaag, want we hebben al kaartjes gekocht voor de Royal Pavilion in Brighton. Daarom draaien we ons om en lopen weer terug naar Woodingdean voor bus tweeëntwintig.
De buitenkant van het Pavilion hebben we gister al vele malen gezien, de Indiase torens, bogen en koepels piepen steeds tussen de doorkijkjes in de Lanes. Koning Georg IV heeft het in 1815 laten ombouwen tot buitenpaleis. Nu we binnen zijn, blijkt het helemaal ingericht met uitbundige Chinese kunstvoorwerpen waar we niets van mogen vastleggen. George en ook zijn opvolger William IV hebben er maar kort van kunnen genieten en de volgende troonopvolgster, nicht Victoria, was er niet gelukkig. Ze voelde zich met haar kinderen (negen stuks!) teveel openbaar kunstbezit en ze vond het vervelend dat ze de zee wel kon horen, maar niet kon zien. In 1851 wilde ze de grond verkopen en zou het paleis vernietigd worden, maar daar hebben de inwoners van Brighton een stokje voor gestoken. Misschien met het eerste crowd funding project ter wereld is het paleis gekocht voor de stad.

Als we door de eetzaal lopen met de imposante kroonluchters, zijn er net studenten een paar pond aan het verdienen met het oppoetsen van het tafelzilver. Met hun roze en blauwe haren en hun kistjes aan maken ze het me moeilijk me de 1.52 meter hoge Queen Vic voor te stellen die met bungelende beentjes lekker zit te schransen van de gevulde patrijs. 

Victoria hield van stevig dooreten. Een beetje ontspannen converseren tijdens het diner was er niet bij. Haar personeel wat goed gedrild om de volgende gang op te dienen zodra de queen haar bord leeg had. Ook bij haar gasten werden de borden weggegrist, of er nou nog wat op lag of niet.

De koningin had het natuurlijk reuzedruk, met al die kinderen en met prins Albert waar ze zo verliefd op was. Haar vijfenveertigduizend pagina’s tellende dagboekschrijfsels gaan veelal over het zoenen met haar veel te vroeg overleden echtgenoot. 

Queen Vic verkleedde zich achter een gordijn op het strand als ze in zee wilde zwemmen, want daar had ze lol in. Wij gaan dat ook maar eens proberen, maar het water blijkt naar koud en er staat veel wind. Ik ga liever schelpjes zoeken, witte met een bruin vlekje, allemaal aan dezelfde kant. Heerlijk om te sorteren op grootte en kleurnuance. Ik neem er een heleboel mee voor thuis. 

We slenteren terug naar de stad en zien dezelfde tarotlezers als die we gisteren zagen. Ze zijn hard aan het werk, toekomst voorspellen is booming in Brighton. De klanten staan netjes in de rij te wachten tot ze aan de beurt zijn om vragen te stellen aan hun favoriete clairvoyante dame in sterrenjurk. Welke vragen worden het meest gesteld? Dat laat zich raden.

God’s post-its

Een bekeerde kennis heeft me eens verteld over zijn plotselinge inzicht dat Jezus bestaat. Het moet hetzelfde gevoel zijn dat ik heb nu ik op de terugweg ben van de Co-op naar Seaview. Opeens voel ik waarom zoveel Britten voor de Brexit hebben gestemd. Of het nou door die keurige huisjes met de dure auto’s voor de voortuin komt of door het zicht van de vroege ochtendzon op de zee, dat weet ik niet, maar ik word overspoeld door een gemixt gevoel van superioriteit en afgeslotenheid. Ik denk dat dit is wat veel Britten voelen. Ze kunnen doorgaan met het kweken van hun neusloze hondjes, hun schapen en hun rozen en eeuwig cricket spelen op hun eiland. Hebben ze daar ingewikkelde banden met het vasteland voor nodig? Welnee, weg ermee. 

Vol van mijn zojuist bekomen inzicht kom ik thuis met brood en sojamelk en probeer G en B mijn beleving over te brengen. Ik hoef niet zo ingewikkeld te doen, ze vertellen me dat zij dat al maanden eerder hebben gehad. Ze beweren dat het wegebt en dat je na een tijdje weer gewoon niets van de Britten begrijpt. 

We wachten bij de halte op de bus naar het centrum van Brighton, tot mijn grote verbazing stopt er een dubbeldekker. Ik heb mijn leven lang gedacht dat die voertuigen uitsluitend in Londen rondrijden als toeristisch vermaak. Maar de inzet van deze vervoermiddelen in het OV systeem van de UK is bloedserieus, opeens zie ik ze overal rijden. We gaan boven en helemaal voorin zitten, een volstrekt onverantwoordelijke plek, als de chauffeur een noodstop maakt, ben je al je voortanden kwijt. Maar wat een heerlijke plek om uit te kijken over het Teletubbie gebeuren van Oost Sussex om vervolgens kalmpjes hip Brighton in te rijden. 

We horen muziek, tijd om uit te stappen. Het kerkorgel wordt prachtig dramatisch bespeeld in de St Bartholomew kerk, we gaan naar binnen. Het eerste waar mijn oog op valt zijn gele en oranje post-its op een groot bord met de tekst: ‘No ideas of your own what to pray for?’ Ik ben erg benieuwd wat er op die briefjes staat maar iets weerhoudt me mijn leesbril te pakken en op mijn neus te zetten. De kapelaan die ons zo vriendelijk welkom heet heeft vast door dat ik niet van het bidden ben. 

We gaan verder en komen langs afhaalrestaurant ‘Dutch Pot’. De plaatjes doen denken aan een bestelservice van Nederwiet, maar het blijkt om Jamaicaanse take-away gerechten te gaan. We lopen de lanes in, de kleine, kleurige straatjes met kunstige winkeltjes. Brighton is superhip, het is veggie voor, veggie na, vintage voert de boventoon. We drinken koffie in de Post & Telegraph, een ouderwets ogend grand café waar je een aparte kaart kunt krijgen als je obese en ontevreden bent. Er staan tips op zoals dat je beter geen french fries kunt nemen als side dish en dat je goed je calorieën moet tellen. Het personeel heeft walkie-talkies in de broekriem hangen, maar geven aanwijzingen gewoon schreeuwend aan elkaar door. Als je aan tafel bediend wil worden moet je een app downloaden. Naast ons zit een oudere man met een rode leesbril. Hij beschikt niet over de app, hij staat steeds op om een nieuwe pint te halen bij de bar. Met grote slokken houdt hij zichzelf kalm bij het bekijken van zwart-wit dansfilmpjes op zijn laptop. Vast filmpjes zijn van zijn geliefde vrouw die hem te vroeg is afgenomen. 

Als we zigzaggend langs het chillgras bij het Royal Palace uitkomen bij het strand, prijkt daar Brighton’s pier. Een halve kilometer kermisvertier recht de zee in, aan beide kanten genoeg gestreepte ligstoelen om elke vermoeide wandelaar tijdelijk in op te vangen. Wij maken er gebruik van met de bedoeling onze indrukken van Brighton te vergelijken. Ver komen we niet. We voelen de warmte op ons gezicht, we strekken de benen en doen de ogen toe vanwege het felle zonlicht. Het laatste dat ik zie is een bejaarde vader met zijn zoon. Ze lijken niet alleen sprekend op elkaar, ze hebben ook dezelfde outfit aan, blauwe broek, kaki shirt en dito cap. Het oogt zo nieuw, ik denk dat ze net zijn wezen shoppen. Vast geholpen door een van die hippe grietjes die iedereen aanspreken met ‘love’. Het staat ze goed, tevreden stappen ze mijn blikveld uit.

‘s Avonds na het diner haasten we ons naar ‘The Mesmerist’ en bestellen Orchard Thieves. We willen niks missen van the Jones Street Boys, de aankondiging belooft ‘a blend of Rock n roll, Western swing, New Orleans and jive in their own raucous and energetic style’. Punctueel zijn ze niet, de Boys, op het beloofde begintijdstip staat er één instrument op het podium en zijn ze zelf nog nergens te bekennen. Kunnen we mooi de rest van de clientèle bekijken in deze lgbtq kroeg. Er wordt wat afgedated hier en niet alles verloopt even gezellig. In het vrouwentoilet hangen posters met wat je moet doen als je Tinder- of Grindr-date creepy is, of misschien iemand anders’ profiel heeft gebruikt. Je wordt dan geadviseerd bij de bar te vragen naar ‘Angela’. Dit codewoord staat garant voor een taxi bij de achteruitgang waar je door het personeel op geheime wijze naartoe wordt geloodst.

B en ik sturen G naar het mannentoilet, we willen weten wat daar op de posters staat. Wat een deceptie als hij terugkomt met de melding dat er helemaal geen poster hangt! Hoe niet lgbtq kun je zijn? The Jones Street Boys peppen ons weer op en later worden we helemaal blij als we weer een hoge plaats in de dubbeldekker weten te bemachtigen, zo kunnen we met het klimmen door de bus genieten van steeds meer Brighton’s feestelijke lichtjes. De ronde chauffeur moet hard lachen als onze tickets niet willen bliepen en laat ons gewoon doorlopen. Halverwege de rit zet hij de motor uit. Tijd voor een pafke. Een stel youngsters lopen verheugd achter hem aan naar buiten, ze krijgen allemaal een peukie als ze beloven geen klacht in te dienen bij de busmaatschappij. Van een van zijn klanten koopt hij nog een schoonmaakborstel en steekt hem in zijn borstzak voor hij de bus weer instapt en de motor start. Brighton, I love it!

Niks missen

Zou ik de weemoed vlak voor vertrek nou delen met andere vakantie-angstigen? Ik neem afscheid van huis en haard alsof ik het voor de laatste keer zie. Als ik nou zeker zou weten dat het de laatste keer is, zou ik dan gewoon eventjes tevreden zwaaien en me omdraaien? 

We vertrekken twintig minuten later dan gepland, een traditie. Normaal is dat niet zo erg bij een vakantie met de auto, maar dit keer hebben we echt een deadline. We moeten uiterlijk vijfenveertig minuten vóór aanvang van de treinreis op de terminal in Calais zijn. Een geheimzinnig gebeuren, die trein waarmee je onder de Noordzee door naar Engeland kunt reizen. Ik heb geen enkele foto kunnen vinden op de site van Eurotunnel over hoe je er nu bij zit gedurende de treinreis. Je moet in je auto blijven zitten, maar je kunt wel naar het toilet. Meer weet ik niet en dat is stressful voor een claustrofoob met fantasie. Ik hoef vast niet nodig, maar ben bereid te doen alsof als dat meer ruimte oplevert. Maar het zijn niet zozeer de mogelijkheden die me bezighouden. Mijn hoofd tovert dramatische plaatjes van een heel klein, onverlicht treintje waar onze auto maar net in past en waar we kruipend uit moeten als er een incident plaatsvindt. En dat er een incident gaat plaatsvinden, ja, dat is zo goed als zeker.

‘Open your windows and stick out your head, all three of you!’ 

Nee, de kennismaking met de terminal is geen gebeuren waar ik van opknap. Bovendien blijkt het hier helemaal afgezet te zijn met prikkeldraad. Hier was ik tijdens al mijn boze voorstellingen niet eens opgekomen! Het is alsof we een gevangenis inrijden, lekker voor een claustrofoob. En nu die overdreven paspoortcontrole. Als we verder het terrein oprijden, valt de trein weer mee, totdat de overdreven vrolijke steward het compartiment gaat afsluiten. Gaat de steward wel mee? Volgens mij sluit hij ons gewoon op, springt hij zelf tijdig het perron op, terwijl hij ons veel succes wenst, heel veel succes. 

Als de trein vertrekt, krijg ik het heel benauwd. B en G knikken naar elkaar, ik zie het wel. B maakt de spelletjestas open en mastermind me door de komende vijfendertig minuten heen tot er opeens weer licht is.  We moeten weer bovengronds zijn. Ik omhels mijn reis-companen en geef ze een harde high five, we hebben het gehaald!

G rijdt nog beter links dan rechts, dat komt goed uit op de landelijke tweebaansweg door de heuvels van Oost Sussex met om de 0.7 miles een round-about. We komen langs Rye en stappen uit, het bestaat uit kiezelstraatjes die steil omhoog lopen tussen de aaneengebouwde huisjes uit 1520, sommige zijn nog ouder. De burgemeester houdt vast persoonlijk de hand in het goed verzorgen van de pandjes, alles zit strak in de lak en is versierd met delicate rozentuintjes. Een halfuurtje verder ligt de veel grotere badplaats Hastings waar we meer moeite moeten doen voor we de pareltjes zien. We rijden langzaam verder. Al die Midsomer dorpjes, je zou niet denken dat er hier wat wordt afgemoord. Gelukkig hebben ze een dikbuikige politieagent die goed is in raden wie het gedaan heeft.
Het is ruim na etenstijd als we ons AirBnB voor de komende drie nachten in Woodingdean bereiken. Een fijn tuinhuisje achter een dakdekkersbedrijf, bovenop de heuvel: ’Seaview’. We kijken uit op het zusterdorp en inderdaad op de zee, wat een vreugde!  Volgens de instructiekaart van de eigenaar is er in het dorp echt geen fok te beleven, daarvoor moeten we naar Rottingdean. Die naam klinkt inderdaad veelbelovend, daarom springen we weer in de auto en racen de heuvel af. B en G hebben het de hele dag al over fish and chips. Ik ben naïef over de variatie op de menukaart als ik instem. Smugglers heeft de frituur zo klaar. Het enige groentegerecht, geplette erwten, duurt veel langer.

‘That’s because we make everything fresh.’ knikt de lady van Smugglers, de kleine zwarte paardestaart opzij van haar hoofd zwiept instemmend mee.  Ik hoor haar dochter inderdaad langdurig bezig met een apparaat met tandartsgeluid en uiteindelijk krijg ik bloedheet, gifgroen sap in een kartonnen beker. 

Later, in de Queen Vic met de kroonluchters, geeft pubbaas Jim uitgebreid antwoord over wat er uit de koperen kranen komt als je er aan trekt. We willen wel een echte Engelse pint proberen, of twee, of drie. We gaan voor Little Moo, Harvey’s en Long Blonde en proosten op de Britten die groot gelijk hebben dat ze alles lauw drinken. 

‘All those delicate flavours, you wouldn’t want to miss anything, would you?’ Precies, Jim, we willen niks missen. 

Familieweekend

‘U heeft nog acht bruggen te gaan en die moeten allemaal open.’ 

Brugwachter Koos heeft zijn stoel naar zoon R en mij gedraaid en laat op zijn scherm zien waar we nog allemaal langs moeten voor we in de Florijnhaven zijn. Hemelsbreed stelt het niks voor, de afstand tussen Delfshaven en Schiedam, maar met twee schuitjes over het water moet je er ruim de tijd voor uittrekken. 

‘U heeft geluk’, zegt Koos en wijst op zijn broodtrommel waar slechts een paar kruimeltjes in zitten. ‘Ik heb net gegeten en ga u persoonlijk begeleiden.’

We vallen tijdens ons familieweekend met de neus in de boter, we hebben hier te maken met historisch bewezen Hollandse service: overwegend mechanisch en menselijke bediening. Koos geeft ons aanwijzingen over hoe snel en hoe ver van elkaar af we moeten varen en opent de eerste brug. Als wij met beide schuitjes de brug zijn gepasseerd, laat Koos het weer neer en fietst voor ons uit naar de volgende. Dit ritueel herhaalt zich zes keer tot we bij de laatste aankomen: de Provenier. Koos wacht tot de brug leeg is van verkeer en bedient de slagbomen. De eerste drie gaan kalmpjes naar beneden, de vierde komt echter trillend niet verder dan halverwege.

De lokale brugwachtster wordt erbij gehaald. Samen laten ze de boom nog zeker vijf keer trillen voor ze opgeven. De beveiliging is niet te overbruggen, de slagbomen moeten allevier dicht anders kan de brug niet open. De monteur wordt gebeld, maar die zit net achter de dampende aardappelen met moeder de vrouw en is op deze vrijdagavond niet meer tot actie te bewegen. 

‘Gaan jullie terug of durven jullie hier te blijven?’ Koos wil graag naar een programma kijken over het winnen van de Postcodeloterij. Familieweekends zijn er voor de lol en voor de band. Met een beetje mazzel slijpen we aan oude patronen tot ze precies goed liggen. Natuurlijk gaan we niet terug, wat is dat voor vraag?  We leggen dus aan vóór de Provenier om te overnachten aan de kade van de Noordvest. Ik hol met de fietsende Koos mee de brug over naar de Florijnhaven en regel daar met het bejaardenechtpaar van schip ‘Nog lang niet dood’ dat ik hun code mag gebruiken voor toegang tot het huisje met de douches. 

Onze nood-ligplaats bevalt ons uitstekend. In de vroege avond komen steeds vriendelijke buurtbewoners met mopsneushondjes ons gedag zeggen. Als het later wordt zijn we moederziel alleen, niemand tot last en kunnen we ons liederlijk gedragen. Lied na lied zingen we meerstemmig mee met de JBL, met de slok gaat het beter klinken. Klinken doen we ook veelvuldig op ons samenzijn. Ruim na middernacht besluiten we dat we de afwas het beste morgen aanpakken als we ook de lege flesjes bij elkaar zoeken en het dek aanvegen. Voldaan kruipen we in de slaapzakken en geven ons over aan de stilte, het donker en de deining. 

Schiedam is allang dolenthousiast aan het weekend begonnen als wij langzaam de slaapzak afstropen en de chaos bekijken die we gister hebben gelaten. Zestien handen maken het werk licht, we afwassen het bonken de kop uit. De regen spoelt het dek schoon, eieren en spek  hebben we al aan boord. We ontdekken een nieuw spel, ‘Codenames’, dat de vrouwen verslaaft. Kamperen op het water, je moet ervan houden, wij doen dat. 

We zien de monteur, we zwaaien en de brug gaat open, we kunnen dóór. In de Florijnhaven leggen we aan onder de vaderlijke toren van ‘Centrum voor Jeugd en Gezin’, gelukkig hebben we de lege flesjes al verstopt. We liggen aan de ene kant recht tegenover St Joris Doele waar je mag kiezen of je komt trouwen of vergaderen en aan de andere kant tegenover boot Quincy die beschikt over maar liefst zes kano’s met vissennamen. De kindertjes die komen lessen willen vast het liefst in de Tonijn.  

Tussen de buien door bekijken we het schitterende centrum van Schiedam terwijl we boodschappen doen voor de coq au vin. Voor het onweer losbarst verdelen we ons over de schuitjes en na enkele wisselingen is er opeens een vrouwenboot (codespel en thee) en een mannenboot (natuurfilms en bier). Het is rustgevend een poosje met alleen het eigen geslacht te verkeren, maar ook fijn om ons bij borreltijd weer op één schuit te verzamelen. We harmoniëren het diner in. De rennende rat onder de brug en de lichtreclame van voormalig canabiswinkel ‘Fat Freddy’s Cat’ maken dat we ons extra veilig en plezierig voelen op de schuitjes, toch gaan we ze na het eten even verlaten.

‘We liggen tussen andere boten, we moeten deze avond anders aanpakken.’ had dochter J voorzichtig geopperd en ze had gelijk. We nemen een afzakkertje op het terras op de Grote Markt en splitsen weer op. De helft gaat jenever drinken en smartlappen zingen in café Klein Thalia, de andere helft gaat codes raden in de kajuit. Ik weet niet of we in de gaten worden gehouden vanuit de uitkijkpost van Jeugd en Gezin, maar ik weet zeker dat er vanavond niets op ons valt aan te merken.

Straatlevenr

Spaans leren vanuit het Engels. Na de misverstanden in de Spaanse kroeg deze zomer heb ik de gratis app Duolingo gedownload op mijn mobiel. De eerste lessen zijn veelbelovend, ze zijn afwisselend, vlot, vrolijk en ik verdubbel mijn woordenschat voor ik met mijn ogen geknipperd heb. OK, ik moet wat advertenties uitzitten, maar dat is juist goed voor het incuberen van de nieuwe Spaanse vocabulair. De app vraagt naar mijn sexe en leeftijd, daarom gaan de advertenties over fillers en sportscholen. Sommige filmpjes moet ik negenentwintig seconden lang verduren voordat het verlossende kruisje verschijnt waarmee ik de verontrustende beelden kan wegklikken.

Na les vier begint het gedonder. De stof wordt ingewikkelder, als ik een fout maak betaal ik een zware prijs. Ik moet met edelstenen betalen en o wee, als ik er niet genoeg van heb. Dan moet ik upgraden naar een betaalde versie van Duolingo of ik ga terug in niveau. Het gaat dus niet zo snel met mijn Spaans en door het teveel bezig op mijn telefoon heb ik nu ook nog eens een subacromiaal pijnsyndroom opgelopen. Onhandig want allerlei doodnormale handelingen doen nu helse pijn en dat heeft gevolgen.

Voorbeeld. Ik deed laatst mee met het YMCA popkoor aan een singalong in de haven van Scheveningen, een vrolijke happening waarbij het publiek wordt aangemoedigd heel hard mee te zingen met bekende deunen. Bij het nummer van André Hazes sloegen de koorleden spontaan de armen om elkaar heen om samen van links naar rechts te wiegen (en weer om natuurlijk). Door mijn blessure kon ik daar slechts voor de helft aan meedoen.

‘Het is niks persoonlijks hoor’, fluisterde ik in mijner linkerbuurvrouwe oor, maar die hoorde dat niet door het Hazesgeweld en zo ontstond er een naar misverstand. 

Ander voorbeeld. De jaarlijkse wandeltocht met start en eindpunt in de dokter A. Vogeltuinen bij ‘t Harde wordt opgeluisterd door een bedreven fanfareorkest. Ze spelen erg luid, de mensen bij de inschrijftent vragen de bandleider of ze wat verder weg willen gaan staan. Ze kiezen een nieuwe locatie en wel pal naast ons picknick-kleed. Aangeraden door de VVV in Elburg toen ik vroeg om een plek met chill-gras, met schaduwbomen en liefst met water om de voeten in te dopen, maar nu wordt de kaas van onze broodjes geblazen door een tuba.

Ik ga een beetje onderuit liggen op het kleedje, duw de kaas terug in mijn bolletje en besluit het orkest eens goed te observeren. Kan ik erachter komen wie in dit muzikale gezelschap de informeel leider is? Ik gok op de voorste bugelspeler die zo vals uit zijn oogjes loert en iedereen scherp in de gaten houdt. Als ik de maat wil meeslaan om te kijken hoe hij daarop reageert vergeet ik mijn syndroom. De orkestleden vatten mijn pijnkreet zeer persoonlijk op.

Ik wil dus weer een gewone arm en voer daartoe de opdrachten van mijn fysiotherapeute uit. Ze stuurt me de straat op zonder telefoon en gebiedt me flink met mijn armen te zwaaien en grote passen te maken, liefst uren per dag. Nu ik gedwongen ben aandacht te besteden aan de wereld om me heen, blijkt dat geen straf te wezen. Ik zie dat mede-straatgebruikers zich gedienstig opstellen, zich inspannen van nut te zijn. Als een passant probeert aandacht te trekken van een tweede passant, maar die ander heeft oortjes in, is er altijd een derde die ongevraagd zorgt dat de verbinding toch tot stand komt. Dit komt vaker voor dan je denkt, men is hier op straat heel druk mee. Mensen gedragen zich over het algemeen als goed opgeleide padvinders. Ze groeten elkaar, ze helpen bejaarden met oversteken, ze helpen de jeugd met hun woordkeus als ze ergens niet op kunnen komen. Het straatleven is veel socialer dan ik dacht. Men ruimt zelfs straatafval op en laat genoeg liggen zodat ik af en toe ook wat kan oprapen. Ik heb al een sleutelhanger met ‘I Love Mexico’ erop, een kleine Takkie van Jip en Janneke en vandaag vond ik een zelfgekleid vogeltje met een echt veertje als staart. 

Die verrotte arm heeft mijn leven verrijkt. Nu dat Spaans nog. 

Kroegleven

Verheffend is het zeker, rondlopen in Delfshaven, vooral ‘s avonds als het donker is. Verlichting uit de bruine kroegen ‘De Grootste Slok’ en ‘De Ooievaar’ zetten de straten in het zachte oranje waar je langzaam van gaat lopen. Boevencafé ‘Aan Zet’ waar zoveel deals worden gesloten, spuugt steeds klanten uit op de beat van Nederpopmuziek. Voor ons laatste drankje kiezen we daarom ‘Vanouds ‘t Kraantje’ met uitzicht op het verkeer van de Schiedamseweg. Ik vraag om een trappistenbiertje. 

‘Wij hebben alles van La Trappe. Wilt u de blonde, de witte, de dubbel, de tripel, de Isid’or,…’

O God, keuzestress, quizangst, ik ben nu al weer vergeten waar de opsomming mee begon. ‘De tweede graag’, roep ik snel.

‘OK, en de tweede was?’

Ik lach hartelijk, maak een pistoolgebaar op zijn borst (‘jij bent me er eentje, vriend’), voeg een glaasje port toe aan mijn bestelling en hol naar dochter B op het terras. Ik vertrouw op kroegbaaservaring en word niet teleurgesteld, hij komt spoedig naar buiten met het gevraagde. We kijken naar het gedoe op straat en B nipt van haar drankje. Ik twijfel even of ik een existentieel vraagstuk op het tafeltje zal leggen, maar nee, dit is een avond voor luchtige zaken.

‘Zullen we het weer over Delfshaven hebben?’

B vindt het gelukkig goed en ik ben weer terug bij deze ochtend die ik benut om de buurt te verkennen achter de Pelgrimvaderskerk van waaruit in 1620 een groep Engelse geloofsvluchtelingen naar Amerika is gereisd. De Amerikanen hebben hun belangrijkste feestdag aan deze dappere reizigers te danken, ieder jaar herdenken ze hun dankdienst voor de eerste oogst in hun nieuwe land met Thanksgiving Day.  

Een stukje verder staan nieuwbouwhuisjes rond het VOC plein. Ze hebben geen voortuin en van hun gemeenschappelijke stukje grond is nog weinig groens of gezelligs gemaakt, het bestaat uit steen met een paar gemeente-boompjes. Wel staat er een uitpuilende mini-bibliotheek op een paal. Dat stelt me gerust, die paal staat symbool voor de hoop dat hier een gemeenschap ontstaat. Misschien wel een multiculti gemeenschap waarin de mensen verschillende keukens waarderen, andere tradities naleven, maar wel één gezamenlijke hobby bezigen: iedereen leest. In de loop van de tijd verschijnen er houten stoeltjes op het pleintje, men plaatst voetenbankjes en laat de geborduurde kussentjes gewoon liggen. De boompjes zijn nu zo stevig dat je er hangmatten aan kunt ophangen. In de zomer zijn de bewoners buiten op het pleintje te vinden. Met een boek. De mini-bibliotheek is uitgegroeid, er zijn etages bijgekomen, de buitenkant hangt vol met handgeschreven boeken-reviews. En iedere toerist die Delfshaven bezoekt steekt even zijn hoofd om de ingang van het pleintje, want dit kom je verder nergens ter wereld tegen.

Het opgeknapte VOC pand grenst ook aan het plein. Het zit vol met start-ups en andere kleine bedrijfjes. Langs de kade staat een groot hart van ijzer waar je in kunt zitten, het hangt vol met slotjes van verliefde mensen die hun relatie besloten willen houden. Honderd meter verder staat een buurthuis waar je coaching op maat kunt krijgen (‘jij bent uniek’) of je kunt inschrijven voor een breicursus. Bij de molen zitten acht mannen opeengepakt te vissen met hobbyhengels. Over het bruggetje van de voorhaven komt een meisje aangefietst in yogakleding. Ze passeert een jongeman, eveneens op de fiets en in dezelfde outfit. Zijn les is net afgelopen, die van haar gaat zo beginnen. 

Ik loop terug naar mijn schuitje en probeer een familielid over te halen tot een tochtje naar de Action. Degene die instemt heeft langere benen dan ik, dat betekent steeds bijdribbelen tijdens het tochtje door het vrolijke dakpark waar je mag BBQ’en en kruiden mag plukken. Het staat vol niet-functionerende geurpalen die de konijnen op afstand moeten houden. Ik heb nog nooit zoveel van die beesten bij elkaar gezien, je kunt ze tot heel dicht naderen. Pas als we door onze knieën zakken en onze armen uitstrekken hoppen ze kalmpjes weg. Misschien werken de palen toch, deze konijnen zijn zo sloom dat er geen enkele kans is op nakomelingen. 

Mijn laatste slok trappist. Aan de overkant zitten nog klanten op het terras van de Pelgrim. Schittert daar nu een brouwerij achter het glas in lood? Die heb ik overdag gemist! We gaan poolshoogte nemen, B met haar lange benen loopt voorop, ik dribbel er achter aan. Aan het voorste tafeltje zit het yoga-meisje achter een groot glas bier. Uit haar rugtas steken twee breipennen met een bruin breisel, half over de rand hangend. Het kan aan de trappist liggen, maar ik vind het verdomd veel op een konijn lijken.

Rapen maakt Zen

De bedoening van TrashUre hunt op het Scheveningse strand ter hoogte van de Keizerstraat ziet er feestelijk uit. In het zand ligt een gigantische walvis, gemaakt van duizenden plastic flesjes. Je kunt op de foto door achter een bord te gaan staan met een gat waar je hoofd in past. Aan de voorkant is met plastic doppen een kleurige piraat geplakt. Er is een uitstalling van de ‘afvalschatten’ met opvoedkundige teksten erbij. Ik leer dat sigarettenfilters vol toxische chemicaliën zitten waar vissen aan doodgaan, 500 liter water per filter kosten en pas na vijftien jaar verteerd zijn. Geniepige milieu-bommetjes dus.

Ik heb me aangemeld voor de summer challenge. Anderhalf uur rapen, daar krijg ik vast dorst van. Ik heb van thuis wat water meegenomen, maar kon de Dopperfles niet vinden. En nu loop ik op het eco-museum van TrashUre Hunt af om mijn diensten aan te bieden met zo’n fout wegwerpflesje in mijn broekriem. Ik trek het er snel uit en houd het voor me met een viezige blik. 

‘Kijk nou eens wat ik vind?’, probeer ik mijn eco-imago op te krikken met list en bedrog. De man die bij het museum zit, trapt er niet in. Hij knipoogt:

‘Stop maar terug in je broekriem, straks heb je het nodig.’ 

Hij krijgt gelijk. Honderd sigarettenfilters, dertig plastic doppen, zeventien rietjes, vijfentwintig viezige doekjes, een grote plastic bak waar vis in heeft gezeten, negen stukken glas, tien plastic draadjes, zeven blikjes, vijfendertig stukjes plastic, twee papieren bordjes, drie wattenstaafjes en een stoeptegel. Mijn opbrengst na anderhalf uur afval rapen langs de vloedlijn in Scheveningen. Stichting TrashUre hunt sorteert het afval, weegt het, brengt er verslag over uit en maakt er kunstwerken van. In de zomer wordt er vijfennegentig dagen lang afval verzameld, afval dat anders verdwijnt in de zee. Iedereen is welkom om mee te helpen. De stichting organiseert wedstrijden voor kinderen om ze aan te moedigen, bedrijfsuitjes, reünie events, van alles voor bewustwording en concrete opruimacties.

Ik loop mee met Caroline, een van de oprichters. Ze heeft op dezelfde Montessorischool gezeten als mijn kinderen. Als ik mijn waardering uitspreek voor dat onderwijs omdat ze  kinderen afleveren zonder angst voor spreken in het openbaar, herkent ze dat niet. Caroline moet regelmatig praatjes houden om haar stichting aan te prijzen, maar vindt dat nog steeds lastig. Bij kinderen gaat het nog wel, maar bij bobo’s voelt ze zich niet op haar gemak. Kinderen aanvaarden haar gezag, zegt ze, hotemetoten niet. En dat zijn wel de mensen van wie ze subsidies moet loskrijgen met pakkende pitches of mensen uit het bedrijfsleven die ze wil overhalen duurzamer te produceren. De stress die ze daar van krijgt raapt ze weer weg op het strand, want rapen maakt Zen.

Ik ervaar zelf ook een groot verschil tussen een raapsessie en een gewone strandwandeling waarbij je over de zee uitkijkt, de wind over je gezicht voelt en het zand onder je voeten voelt wegzakken. Met rapen is je blikveld klein, peukenspeuren vergt concentratie. Je hebt geen overzicht, wel focus.

Bij het begin van onze raap zijn er nog niet zoveel mensen en duurt het telkens even voor ik wat vind. Als we de Pier naderen, hoef ik nauwelijks overeind te komen, overal ligt zooi. Er zijn stukken die ik kruipend afleg, minder belastend voor mijn rug. Ik ben zo met de grond bezig dat de reacties van de badgasten me pas op het laatste moment opvallen. De meesten zeggen niets, ze kijken verbaasd. Er zijn een paar peuters die willen helpen, ze leveren schelpen aan die we braaf in onze trashtas stoppen. Krijgt Caroline wel eens negatieve reacties?  Bijna nooit. Eén keer hebben ze kennisgemaakt met een jongeman die expres voor hun neus een gevulde afvalzak leegschudde in het zand.

Onze tassen zijn zwaar, de anderhalf uur is voorbij, we lopen naar het betonnen pad tussen de strandtenten. Het rapen is klaar, we gaan terug naar het strandmuseum. Ik zet andere ogen op, kijk naar de onstuimige zee in de verte, voel het niet-meegevende steen onder mijn voeten en realiseer me dat ik al die tijd verkeerde bewegingen heb gemaakt. Ik had door mijn knieën moeten zakken, dan was mijn Zen langer houdbaar gebleven. Dan voel ik mijn foute flesje prikken, ik trek het uit mijn riem en drink het leeg voor ik het toevoeg aan mijn trash. 

De graaf

Na het ontbijt op ons schuitje stelt zoon R voor naar de bioscoop te gaan, om half elf draait er een film die we allemaal willen zien. Dat heb je in een wereldstad, vermaak is vierentwintig uur per dag beschikbaar. Er is nog niet veel volk op de been als we de tram pakken en ook in de bioscoop is het leeg. Rotterdam is een werkstad, op zaterdagochtend slaapt men uit. Na afloop van de film is het andere koek, Rotterdam doet boodschappen. We hebben met zijn allen veel minder ruimte dan normaal omdat de straten met linten zijn afgezet, zometeen is er een feestelijke optocht van het zomerfestival. Het verschil met het dorp waar mijn huis staat is pijnlijk duidelijk. Daar zijn de straten en terrasjes verlaten zodra de grote vakantie aanbreekt. Vaders, moeders, kinderen, iedereen denkt ‘wegwezen’ als de school voor zes weken de deuren heeft gesloten. Hier, in Rotterdam met zijn driehonderd evenementen per jaar, hoef je niet te vertrekken om de zomer te vieren. De stad biedt water, cultuur, natuur en voedsel wanneer je maar wilt en genoeg chillgras voor een siësta. 

‘s Middags moet ik terug naar het uitgestorven Voorburg waar nooit iets gebeurt, ik heb een afspraak met mijn taalmaatje. Als ik kom aanfietsen op het parkeerplaatsje voor de bibliotheek, zie ik een kort meisje van een jaar of veertien een grote kerel met zwart haar in bedwang houden. Hij zwaait met zijn armen en wankelt op zijn benen. Ik ben iets te laat voor mijn afspraak, maar voor deze situatie stap ik snel van mijn fiets.

‘Hier blijven, papa!’ schreeuwt het meisje dat hem nu met twee handen om zijn pols probeert te beletten naar de weg te lopen. Ik vraag hoe ik haar kan helpen.

‘Mijn vader is zo vreselijk dronken, ik moet mijn moeder bellen, maar ik heb geen telefoon’, zegt ze.

Heel even komt in mijn verdorven hoofd de gedachte op dat het een truc kan zijn, maar die ben ik snel kwijt. Ik neem de greep op haar vader van het meisje over en geef haar mijn mobiel. Nu pas zie ik zijn gezicht, hij is net graaf Dracula. Felgroene ogen met enorme pupillen, bloed op zijn lippen en tanden. Ik denk dat er iets anders aan de hand is dan dronkenschap, hij transpireert als een otter en zijn bewegingen zijn schokkerig. Er zit nog steeds een hoop kracht in deze reus, ik moet hard werken om hem vast te houden. Als ik probeer hem over te halen tegen de winkelpui te leunen, schrikt hij van mijn stem en probeert zich weer los te rukken. De moeder neemt niet op, het meisje wil haar vriendje halen, kan ik dan nog even op haar vader passen? Ze holt al weg en ik probeer Dracula over te halen op de grond te gaan zitten. Ook dit heeft een averechts effect, het lijkt wel of hij steeds sterker wordt, ik ga dit niet lang volhouden.  

Een ouder echtpaar wil wel helpen, ik vraag of ze een stoel willen halen bij de Chinees verderop. Als we hem kunnen overhalen te gaan zitten hebben we iets meer rust om een volgende stap te bedenken. Als we Dracula eindelijk in de stoel hebben, zakt zijn hoofd opzij en reageert hij niet meer.  Ik bel 112 en krijg instructies van de politie de man plat op de grond te leggen en te blijven checken of hij ademhaalt. Als hij daarmee stopt, moet ik direct weer bellen. 

Mijn vrouwelijke helpster slaat steeds op het hoofd van de man. ‘Wakker blijven!’ schreeuwt ze in zijn oor. Ik vraag of ze wat vriendelijker kan doen, maar ze schermt met haar beroep. Ze zegt dat ze sociaal-medisch hulpverleenster is. Bestaat dat beroep echt? Ik vind haar gedrag maar matig sociaal, maar het helpt wel wat ze doet want af en toe schiet de man weer wakker. In een mini-crisisoverleg besluiten we met zijn drieën te wachten tot de politie er is, dan kunnen zij zelf proberen de reus neer te leggen. 

Het meisje komt terug, de enige hulp die ze heeft weten te halen is een ander, nog kleiner meisje. Ze begint onbedaarlijk te huilen als ze haar vader zo ziet. Ik knuffel haar en beweer dat alles heus goed komt, de ambulance is onderweg. Nog voor ik ik mijn zin beëindig, scheuren twee politiewagens het parkeerpleintje op. Vier agenten nemen de boel onmiddellijk over, binnen tien minuten is de situatie onder controle. De vader ligt vastgebonden in de ambulance, de moeder is getraceerd en komt eraan, het vriendje en zijn zenuwachtig rokende vader zijn gevonden om het meisje bij te staan. Ik ben niet meer nodig. Ik loop naar de HEMA om mijn handen te wassen en een schoon t-shirt te kopen voor ik contact opneem met mijn taalmaatje. OK, Voorburg, point taken.